De edelman en de volkspartij

Tekst: Hans Janssens

Jonkheer Charles Ruijs de Beerenbrouck is na Ruud Lubbers de langstzittende premier uit de Nederlandse geschiedenis. Toch zijn er weinigen die zijn naam nog kennen, laat staan zijn betekenis voor de Nederlandse politiek.

Tussen 1918 en 1933 stond Ruijs de Beerenbrouck gedurende elf jaar lang aan het hoofd van drie kabinetten. Bijna honderd jaar later verschijnt de eerste biografie over de markante Limburger, die de politieke doorbraak van het katholieke volksdeel voltooide.

Ruijs­biograaf, journalist en Amerika­kenner Frans Verhagen groeide op met een mythisch beeld van de eerste katholieke minister­president van Nederland. Thuis werd louter positief over Ruijs gesproken. Sinds de reformatie hadden de katholieken het gevoel dat zij in de samenleving op het tweede plan stonden. Daarin bracht Ruijs in het begin van de twintigste eeuw een definitieve ommekeer.

Tijd
Verhagen noemt Ruijs een kantelfiguur in zijn tijd; geboren in de negentiende-eeuwse traditie van een voorname Limburgse adellijke familie. Het gezin Ruijs was vroom, getrouw aan de kerk en zich voortdurend bewust van de maatschappelijke voorbeeldfunctie, die zij als notabelen in de gemeenschap hadden. Hun Maastricht was arm. Grootindustrieel Regout en de bisschop waren er de baas.

De jonge Ruijs volgde aanvankelijk de carrière van zijn vader als jurist, gemeenteraadslid, lid van de Tweede Kamer en kortstondig als gouverneur in Limburg. De breuk met het verleden vindt plaats als de katholieken in 1918 de eerste verkiezingen na de invoering van het algemeen kiesrecht winnen. Ruijs is 44 jaar oud, als hij voor het eerst premier wordt. Verhagen: 'Eindelijk kregen de katholieken de vertegenwoordiging waar ze al die tijd recht op meenden te hebben. Ik zie Ruijs niet als de man, die de katholieken heeft geëmancipeerd. Hij staat als eerste katholieke minister-­president voor de voltooiing van die emancipatie.'

Die emancipatiestrijd werd in de jaren daarvoor gevoerd door mannen als Schaepman en Nolens. Ruijs is het tegendeel van een revolutionair en zeker geen man van grote ideeën. Als partijpoliticus, maar ook als premier was het behoud van de eenheid onder het katholieke volksdeel zijn belangrijkste drijfveer. 'De katholieke elite en de bisschoppen waren in het begin van de twintigste eeuw erg beducht voor het afbrokkelen van de katholieke zuil. Dat gevaar dreigde van twee kanten.' De katholieke arbeiders konden overlopen naar de SDAP en ook het conservatieve deel leek bereid zich af te scheiden. 'De kwaliteit van Ruijs is dat hij die bedreiging tijdig onderkende en als leider, zonder uitgesproken eigen opvattingen, in staat was om zowel de arbeiders als de conservatieven binnen boord houden', stelt Verhagen.

Het streven naar katholieke eenheid werd gemakkelijker toen paus Leo XIII in de encycliek Rerum Novarum in 1891 de uitgangspunten van de sociale leer van de katholieke kerk formuleerde. Het kerkelijk antwoord op de voortgaande industrialisatie was een pleidooi voor eerlijke salarissen, de oprichting van vakbonden en een duidelijke rol voor de overheid in de economie. De encycliek was een ommekeer in het katholieke denken over de samenleving en de overheid en bedoeld als ideologisch alternatief voor het liberalisme en socialisme. Verhagen: 'Na Rerum Novarum moest de katholiek­liberale elite erkennen dat de overheid een rol had in een eerlijke verdeling van de welvaart en de bestrijding van armoede. De caritas alleen was onvoldoende.'

Als Ruijs kort na zijn aantreden te maken krijgt met de poging van Troelstra om ook in Nederland de socialistische revolutie uit te roepen, is dit het laatste zetje voor een breed pakket nieuwe sociale wetten, waaronder de verkorting van de werkweek en de invoering van een ziektewet en een invaliditeitswet. Niet Ruijs, maar zijn partijgenoot Aalberse was hiervan als minister van Arbeid de grote initiator.

Persoon
Verhagen plaatst Ruijs in de traditie van de katholieke premiers die na hem kwamen. 'Premiers als Ruijs, Beel, De Quay en De Jong waren meer bruggenbouwers dan visionairs. De boel bij elkaar houden was hun belangrijkste opgave. Ook Lubbers past in die stijl, die typerend is voor Nederland. Een polariserend politicus komt hier niet ver. In zijn ideologische kleurloosheid en optimistische toon is de stijl van Ruijs ook bij premier Rutte herkenbaar.'

Ruijs was zelfbewust, soms op het arrogante af. 'In de instabiele situatie na de Eerste Wereldoorlog wilde eigenlijk niemand in 1918 premier worden. Ruijs had genoeg zelfvertrouwen om daar geen last van te hebben.' Hij was erg gesteld op macht en liet dat in conflicten met rivalen als Aalberse, Nolens en Colijn graag merken. Verhagen meent dat veel tijdgenoten Ruijs aanvankelijk hebben onderschat. Hij was jong en relatief onervaren. 'Voor een politicus is het heerlijk om onderschat te worden. Het geeft de ruimte om zaken op de rails te zetten, zonder dat anderen je kwade motieven toedichten. Bij iemand als Colijn was alles wat hij deed op voorhand verdacht.' Koningin Wilhelmina had in het begin haar twijfels over Ruijs; hij was immers 'katholiek én Limburger', tekent Wilhelmina­biograaf Fasseur op. Maar Ruijs had een natuurlijke gave om mensen in het persoonlijk contact voor zich te winnen.

Nalatenschap
De grootste verdiensten van Ruijs liggen volgens zijn biograaf op partijpolitiek terrein. 'Het behoud van de katholieke eenheid heeft de basis gelegd voor de katholieke machtspositie in de rest van de twintigste eeuw.' In de driekwart eeuw vanaf het eerste kabinet­ Ruijs tot en met het derde kabinet ­Lubbers is Nederland 46 jaar lang geregeerd door premiers van katholieken huize. Al die jaren zaten er katholieke ministers in de regering.

Het principe van Nolens dat de confessionele partijen 'alleen bij uiterste noodzaak' regeren met de sociaal­democraten was een belangrijk wapen voor het katholieke eenheid. Maar Verhagen ziet dit ook als de negatieve erfenis van Ruijs. 'Het starre vasthouden aan de uiterste noodzaak heeft de opbouw van de verzorgingsstaat in ons land vertraagd. Pas na de Tweede Wereldoorlog kreeg dit onder het eerste Rooms­rode kabinet zijn beslag.'

Van blijvende betekenis voor het huidige CDA is de strijd die Ruijs voerde bij de oprichting van de RKSP (Roomsch Katholieke Staatspartij). Tegen de zin van de conservatieve partijvoorzitter Van Wijnbergen, de bisschoppen én werkgeverskringen pleitte Ruijs voor de oprichting van een volkspartij, die alle geledingen van de samenleving vertegenwoordigde. In zijn ogen was de SDAP een klassenpartij en vertegenwoordigden alleen de confessionele partijen naar hun aard het algemeen belang. Ruijs zorgde er zo persoonlijk voor dat de katholieke arbeiders eigen vertegenwoordigers in de Tweede Kamer kregen.

'Als Ruijs aan het eind van zijn leven de balans zou hebben opgemaakt, kan hij niet anders dan tevreden zijn geweest met wat hij heeft bereikt. Ik heb het mythische beeld van mijn jeugd bij moeten stellen. Je moet als biograaf altijd oppassen dat je van je hoofdpersoon geen idool maakt. Dat was bij Ruijs geen probleem, maar zijn invloed en betekenis zijn blijvend interessant.'


'Ik ben van oordeel dat een functie als de mijne alleen goed kan worden vervuld wanneer men dat met opgewektheid en met heel zijn hart doet. Men moet echter de moeilijkheden onder ogen zien en men moet durven beslissen. Niet te lang piekeren of aarzelen. Bij het vele dat ik doen moet tracht ik altijd zo spoedig mogelijk beslissingen te nemen. En ik haal mij vandaag geen zorgen op de hals over de moeilijkheden van overmorgen. Die komen dan wel. Zo vat ik mijn taak op.'

Charles Ruys de Beerenbrouck, De Telegraaf, september 1924

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.