Een van mijn meest gevoelige dossiers is toch wel het stikstofdossier. Logisch want het heeft directe impact op het leven van veel (boeren)families en bedrijven. Het is daarom belangerijk dat we nauwkeurig en indien nodig kritisch de ontwikkelingen volgen. Daarom stelde ik over 1 specifiek dossier, het Wierdense Veld, al eerder in april vragen en later vervolg vragen over of er mogelijk een verslag was gemaakt van een gesprek tussen minister Schouten en de eurocommisaris Virginijus Sinkevicius. Ik hoopte uit dit verslag meer informatie te krijgen over de mogelijke ruimte die de EU ons zou kunnen geven bij de uitvoering van het natuurherstel bij het Wierdense Veld. De minister gaf echter in haar beantwoording aan dat er niet een dergelijk verslag was gemaakt. 

Gisteren werd echter bekend dat door een WOB verzoek door de Stichting Agrifacts er wel degelijk een verslag bleek te bestaan. In de zwaar gepolariseerde agrarische wereld ging meteen weer een schokgolf. Op mijn whatsapp regende het meteen weer berichten. 'Zie je wel, de bedriegers' of 'de regering liegt alles bij elkaar om onze grond te krijgen' en 'nu een motie van wantrouwen'. En ik begrijp eerlijk gezegd deze reacties wel. Maar toch heb ik er ook veel moeite mee. 

Natuurlijk ben ik onvoldoende geinformeerd. Natuurlijk baal ik hiervan. Maar ik geloof niet in een kwade opzet. Ik geloof niet in een groot complot waarbij de overheid allerlei trucjes uithaalt om de agrarische sector, waar ik mij met hart en ziel voor inzet, af te breken. Daarom heb ik echt getwijfeld of ik hier via de formele route wel schriftelijke vragen over moest stellen. Zou ik dan niet de polarisatie in de hand werken, nog meer olie op het vuur gooien? Misschien moet ik de minister maar gewoon even bellen?

Ik heb net het boek 'Zo hadden we het niet bedoeld' van Jesse Frederik uitgelezen. Hij beschrijft haarfijn hoe kamerleden zich scherp profilieren door vaak verbijsterd te willen zijn, scherpe vragen te stellen en geen enkel fout accepteren. Deze opstelling, heb ik ook zelf gemerkt in het Afghanistan-debat, zorgt voor veel media aandacht. Deze profileringsdrang gaat echter vaak ten koste van de inhoud, werkt polarisatie in de hand en zorgt voor een kramp in het ambtelijke apparaat waardoor we uiteindelijk in een vicieuze cirkel komen. En dat is exact waar we als agrarische sector nu al een aantal jaren in zitten. Ik begrijp dat het moeilijk is. Dat sommige mensen mij misschien naief zullen vinden. Maar ik geloof wel dat ambtenaren en bewindspersonen met de beste intenties zich inzetten voor de sector. Ook al gaat het vaak fout en moet en nog enorm veel veranderen en worden verbeterd maar laten we elkaar ook wat meer vertrouwen want anders komen we echt geen stap verder. 

Met dit in het achterhoofd heb ik besloten om deze schriftelijke vragen te stellen. We moeten kritisch zijn maar ook vooral elkaar de mogelijkheid geven om ervan te leren. 

Vragen van het lid Boswijk (CDA) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht ‘Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld’.

1. Bent u bekend met het bericht ‘Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld’?

2. Waarom gaf u in antwoord op eerder vragen van de CDA-fractie aan dat er geen verslag is terwijl nu blijkt dat er wel degelijk een verslag is gemaakt? Waarom heeft u dit gespreksverslag niet bij de Europese Commissie opgevraagd en aan de Kamer doen toekomen?

3. Begrijpt u het belang van goede informatievoorziening voor de volksvertegenwoordiging om het bestuur te controleren?

4. Beseft u wat voorvallen zoals dit doen met het vertrouwen van burgers in de overheid en het draagvlak voor het overheidsbeleid, in het bijzonder bij deze specifieke casus?

5. Klopt het dat Nederland een andere interpretatie geeft aan Habitatrichtlijn artikel 6, dan de Europese Commissie en dat de Commissie de uitleg die Nederland hieraan geeft niet deelt? Waarin zit dit verschil in interpretatie exact? Welke uitleg geeft de Commissie aan dit artikel en wat is uw eigen uitleg?

6. Klopt het dat uit het gesprekverslag blijkt dat er geen volledige wetenschappelijke zekerheid verkregen is of te verkrijgen is over het succes van de voorgestelde ingrijpende beheermaatregelen in Wierdense Veld?

7. Waarom ziet Nederland, zoals te lezen is in het gespreksverslag, het dan pas ná het nemen van ingrijpende (en wetenschappelijke onzekere) maatregelen zoals onder meer de opkoop van omliggende landbouwgronden als een ‘optie’ om alsnog gebruik te maken van de mogelijkheid van compensatie in de zin van art. 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn in andere hoogveennatuurgebieden?

8. Waarom kiest u er niet voor om al te compenseren voorafgaand aan het nemen van deze ingrijpende en sociaaleconomisch onomkeerbare maatregelen, waarvan de uitkomsten ook nog eens wetenschappelijk onzeker zijn?

9. Is drinkwaterwinning niet per definitie een dwingende reden van groot openbaar belang in de zin van art. 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn, zoals in het verslag genoemd?

10. Waarom wil Nederland als lidstaat volgens het gespreksverslag dan toch per se in Wierdense Veld eerst een pakket maatregelen blijven nemen die volgens hetzelfde gespreksverslag qua uitkomst wetenschappelijk onzeker zijn en waarvan de resultaten ten gevolge van de drinkwaterwinning door gebrek aan ecologische kennis onbekend zijn?

11. Waarom stelt Nederland verderop in het verslag tegenover de Commissie dan toch dat het pakket maatregelen “volgens de huidige inzichten” de verslechtering van het hoogveen zal voorkomen en behoud van huidige hoogveenwaarden zal verzekeren? Spreekt Nederland zich hier tijdens het gesprek met de Commissie niet zelf tegen? Hebben het ministerie van LNV of de provincie soms andere inzichten dan de ontbrekende ecologische kennis en wetenschappelijke onzekerheid?

12. Waarom noemt de Commissie deze keuze in de titel “de weg die Nederland wil kiezen in deze situatie”? Vermeldt de Commissie in het gespreksverslag zelf niet expliciet dat de optie van artikel 6 lid 4 voor compensatie (van het verlies in Wierdenseveld t.g.v. drinkwaterwinning) in andere Natura 2000-gebieden met hoogveenwaarden reeds open staat en deze optie in nieuwe Europese richtsnoeren over de toepassing van artikel 6 van de Habitatrichtlijn zal zijn opgenomen? Waarom heeft Nederland hier dan nog steeds geen gebruik van gemaakt of soortgelijke opties verkend? Vallen dergelijke opties volgens de minister duurder of goedkoper uit dan de omvangrijke en qua resultaat wetenschappelijk onzekere maatregelen in het Wierdense Veld?

13. Is het juist dat de Commissie stelt open te staan voor dialoog over de kosten en de proportionaliteit van de maatregelen in Wierdense Veld die door Nederland, provincie en terreinbeheerder reeds deels zijn ingeleid? Op welke termijn zullen gesprekken met de Commissie hierover plaatsvinden? Waarom wordt er niet gewacht op de uitkomst van deze dialoog? Zou bovendien met de aanzienlijke financiële middelen behorende bij de maatregelen in Wierdenseveld niet in andere Natura 2000-gebieden veel meer hoogveen behouden en hersteld kunnen worden, indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van artikel 6 lid 4 zoals door de Europese Commissie wordt geopperd?

 

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.