
27 februari 2025
18 juni 2024 10 minuten lezen
Raadslid Femke Koekoek heeft schriftelijke vragen gesteld over de Jeugdhulpregio Drenthe (JHRD). Aanleiding hiervoor zijn door de raad ontvangen brieven over de JHRD, waarin wordt...
Raadslid Femke Koekoek heeft schriftelijke vragen gesteld over de Jeugdhulpregio Drenthe (JHRD). Aanleiding hiervoor zijn door de raad ontvangen brieven over de JHRD, waarin wordt gesproken over een proces om te komen tot een gemeenschappelijke regeling voor jeugd. Naar aanleiding van de brieven stelt Koekoek de volgende vragen:
Over de brief van de JHRD
Onder het kopje ‘aanleiding’ wordt verwezen naar het rapport ‘Omarm de complexiteit’ uit 2022. Dit rapport is geschreven als evaluatie van de JHRD en omvat ferme conclusies en onder andere de aanbeveling om te kiezen voor een concreet toekomstscenario. Het rapport is in 2022 door het college slechts doorgeleid naar de raad, zonder reactie of duiding van het college, zoals dit in diverse andere gemeenten wel is gebeurd, zie hier bijvoorbeeld de reactie van het college van gemeente Emmen. Zoals gezegd wordt dit rapport nu als een aanleiding aangehaald voor de vorming van een GR Jeugd, vandaar de volgende vragen:
Een andere aanleiding voor de vorming van een GR Jeugd is het vormen van een ‘robuuste regio’. Dit is een term uit de Hervormingsagenda Jeugd waaronder blijkens de brief onder andere wordt verstaan dat een regio in staat moet zijn om passende hulp te organiseren voor álle hulpvragen in de regio. In de brief van de JHRD wordt toegelicht dat de bestaande 41 jeugdhulpregio’s zullen worden getoetst op robuustheid en dat op basis daarvan de definitieve indeling zal worden gemaakt door de minister.
In de brief van de JHRD wordt uitgegaan van een toekomstige wettelijke verplichting om te komen tot een GR Jeugd en een toekomstige wettelijke verplichting om bepaalde vormen van jeugdhulp regionaal in te kopen. Daarvoor wordt verwezen naar het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen en de bijbehorende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s). Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor behandeling bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel is door de Afdeling advisering van de Raad van State voorzien van een zeer kritisch advies. Het wetsvoorstel is ingediend door een vertrekkend Kabinet bij een Tweede Kamer waar recent, net als overigens in de Eerste Kamer, een forse aanpassing van de zetelverdeling heeft plaatsgevonden en die recent ingestemd heeft met de vorming van een Kabinet van PVV, VVD, NSC en BBB.
De tweede stap van het hierboven genoemde proces behelst ‘een eerste uitwerking van thema’s en onderwerpen waarop Drentse gemeenten wel en niet willen samenwerken’. Volgens de omschrijving van deze processtap gaat deze samenwerking ‘mogelijk breder binnen het sociaal domein’ en zal ook nagedacht worden over ‘strategisch samenwerken, gezamenlijke beleidsontwikkeling en kwaliteitsbewaking op meer terreinen en beleidsdomeinen van het sociaal domein’. Hiermee preludeert de JHRD niet alleen op wetgeving, maar gaat de JHRD ook verder dan de wet. In uw brief aan de raad lijkt u hier anders tegenaan te kijken. Onderaan pagina 3 lijkt u te zeggen alleen de wettelijke verplichtingen te willen beleggen bij een nieuwe GR Jeugd.
In de brief van de JHRD staat: ‘De wijze waarop de gemeenteraden in het proces worden betrokken, is primair een verantwoordelijkheid van u als college’. In uw brief aan de JHRD zegt u: ‘In het ABO Jeugd gaat het college graag in gesprek hoe we onze gemeenteraden, zo gemeenschappelijk mogelijk, mee kunnen nemen in de ontwikkelingen’.
In uw brief aan de JHRD stemt u onverkort in met de brief van de JHRD. Vervolgens stelt u in uw brief aan de raad: ‘De brief van de JHRD is enkel gericht op instemmen met de te nemen stappen om te komen tot een intergemeentelijke samenwerking. Het besluit in welke vorm ligt nu nog niet voor’. In de brief van de JHRD gaat het echter om meer dan processtappen. In de brief wordt bijvoorbeeld gesteld dat er slechts drie samenwerkingsvormen mogelijk zijn, wordt u verzocht in te stemmen met de noodzaak om te komen tot een intensievere samenwerking en wordt als vervolg voorgesteld dat er voorstellen aan de raad zullen worden voorgelegd om te kiezen voor een niet vrijblijvende vorm van intergemeentelijke samenwerking, via een GR, rondom jeugdhulp. Verderop in uw brief aan de raad zegt u: ‘De JHRD heeft haar brief gestuurd om het draagvlak te toetsen om de stappen te kunnen zetten richting de verplichte regionale samenwerking’.
In uw brief zegt u ‘de raad alvast in positie te brengen door hen te informeren’. Uit de diverse brieven zien wij voor de raad geen enkele andere positie dan de finale besluitvorming over het al of niet oprichten van een GR Jeugd.
Hoe wordt de raad volgens u door deze informatie in positie gebracht? Wat zou de raad volgens u met deze informatie moeten doen om daadwerkelijk een positie te krijgen in dit proces?
In uw brief aan de raad refereert u aan een informatieavond van 9 april jongstleden. Niet iedereen is bij deze avond aanwezig kunnen zijn, maar er zijn van deze avond ook geen verslagen of opnames.
Algemeen
Uit de brieven ontstaat het beeld dat u hinkt op twee gedachten. U zet enerzijds in op versterking van de JHRD omdat u daartoe zelf de noodzaak ziet, anderzijds doet u dit omdat dit vanuit de Rijksoverheid wordt opgelegd.
Op dit moment is de jeugdhulp in Drenthe georganiseerd op ten minste vier niveaus (gemeente, inkoopregio, jeugdhulpregio, 3 Noord).