Starters op de woningmarkt zouden voor de aankoop van hun eerste huis niet afhankelijk moeten zijn van rijke ouders. Toch blijkt uit onderzoek dat van de starters die de afgelopen vijf jaar een huis kochten, ruim een derde extra geld nodig heeft. Veruit de meesten klopten daarvoor bij hun ouders aan. Het gat tussen de huizenprijzen en de leencapaciteit van starters wordt steeds groter. Over dit probleem heeft CDA-woordvoerder Erik Ronnes mondelinge vragen gesteld aan minister Ollongren, tijdens het wekelijkse vragenuurtje op dinsdagmiddag.

Ronnes: “Het kopen van een eerste huis wordt steeds moeilijker, vooral voor starters. Maar je zult toevallig ouders hebben die je financieel niet kunnen helpen. Dan sta je als starter helemaal achteraan in de rij van een heleboel woningzoekenden. De kinderen van ouders met een middeninkomen of zelfs nog minder hebben het nakijken.” Starters zouden volgens Ronnes niet afhankelijk moeten zijn van rijke ouders. Hij pleitte ervoor om betaalbare woningen bij te bouwen, specifiek voor deze groep.

Minister Ollongren was het volledig eens met Ronnes. Er moet volgens haar inderdaad gebouwd worden, waarbij zij een cruciale rol ziet weggelegd voor de gemeenten, want die gaan over de grond. Juist nu er vlak na de verkiezingen allerlei nieuwe colleges worden gevormd, roept zij de nieuwe gemeentebesturen op om de bouw van woningen absolute topprioriteit te geven.

Ook op het gebied van voorlichting over hypotheken kan er het nodige verbeterd worden, aldus Ronnes. Hij wilde graag weten hoe het staat met de uitvoering van een CDA-motie om de reële mogelijkheden voor hypotheekverlening voor starters op een rij te zetten. De minister gaf aan hiermee bezig te zijn. Diverse gemeenten bieden volgens haar al startersleningen aan via het stimuleringsfonds. Op verzoek van Ronnes zegde ze tot slot toe om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting in gesprek te gaan, om te kijken welke aanvullende stappen er nog meer mogelijk zijn.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.