Digitalisering en een vitale samenleving

Zestig jaar geleden, in 1962, publiceerde de Duitse socioloog en politicoloog Jürgen Habermas zijn boek ‘De structuurverandering van het publieke domein’. In dat boek schetst Habermas het ontstaan van het zogenaamde publieke domein. Het publieke domein omschrijft hij als een domein dat vrij is van machten die het beïnvloeden en manipuleren; het is het terrein van de civiele maatschappij van verenigingen, academies, onafhankelijke media, vakbonden en burgerinitiatieven. Hier worden standpunten, meningen en visies verwoord en bediscussieerd.

Dat publieke domein is er niet altijd geweest. Het publieke domein ontstond in Europa, zo beschrijft Habermas, met de opkomst van het koffiehuis in Engeland in de 18e eeuw. Mensen uit verschillende klassen spraken daar met elkaar over politiek en zaken. In Frankrijk bloeiden de salons op, waar allerlei mensen spraken over kunst, literatuur en politiek. In Duitsland ontstonden de tafelgezelschappen. Boeken, tijdschriften en kranten namen vervolgens een deel van het publieke debat over.

Maar volgens Habermas ging dit publieke debat langzaamaan teloor en hij wijt dat aan de macht van het bedrijfsleven op de persoonlijke en publieke sfeer en aan een bureaucratische overheid die zich als een bedrijf is gaan gedragen. Het publieke debat manifesteert zich steeds meer als een vorm van consumptie, volgens Habermas. Massamedia verdienen geld met advertenties en discussie krijgt het karakter van entertainment. Het publiek is dus onderdeel geworden van het verdienmodel.

Hoe blijft democratie mogelijk onder invloed van de markt, machtige bedrijven en een bureaucratische overheid? Waar blijft de civil society in dit geweld van markt en overheid? Dat zijn de vragen waar Habermas zich mee bezighield en die voor ons, in de Tweede Kamer, nog steeds heel actueel zijn. Voor een gezonde democratie is immers een gezonde civil society en een gezond publiek debat onmisbaar.

Wellicht was Habermas te somber, maar de vragen die hij stelt zijn – juist nu! – relevanter dan ooit. De kernvraag is deze: hoe houden we een samenleving in stand en een kwetsbare democratie overeind in deze tijden van machtige social mediaplatforms en internationale techbedrijven? Anders geformuleerd:

(1) Wat doen nieuwe digitale technologieën met de manier waarop we met elkaar samenleven? Hoe kunnen nieuwe technologieën bijdragen aan de integrale ontwikkeling van de hele mens, in plaats van deze te ondermijnen?

We hebben twee weken geleden met elkaar gedebatteerd over digitale grondrechten en publieke waarden. Het voorgaande zou ik graag omzetten in een concrete vraag die voortborduurt wat ik in dat debat heb gezegd. Is de staatssecretaris bereid om de WRR om een advies te vragen waarin wordt gereflecteerd op de vraag die ik zojuist heb geformuleerd? Ik weet dat de WRR is gestart met een adviesproject ‘Media en democratie’[1], dus dat zou daar goed in kunnen passen, mits deze vraag daarin ook expliciet aan bod komt. Op die manier kan de staatssecretaris ook dit deel over publieke waarover zij ook in haar Werkagenda schrijft, verder concretiseren. Over welke publieke waarden hebben we het dan en is er een gemeenschappelijke basis te vinden van ethische en politieke uitgangspunten die richting geven aan het beschermen van deze publieke waarden?

Er zijn ook beloftevolle initiatieven die juist het democratisch burgerschap kunnen versterken. In de Werkagenda wordt het voorbeeld van PubHubs genoemd, waarmee publieke organisaties digitale platforms kunnen gebruiken voor het gesprek met hun publiek.[2] Hoe kunnen we dit soort initiatieven inzetten om op een nieuwe manier het publieke gesprek op gang te helpen?

Voorzitter,

Met het voorgaande heb ik één van de drie vragen geformuleerd waarmee ik steeds de onderwerpen die in de portefeuille digitale zaken aan de orde komen, benader. De andere twee vragen zijn de volgende.

(2) Hoe kunnen we met digitalisering het verdienvermogen van Nederland versterken?

(3) Hoe kunnen we gezinnen helpen bij het omgaan met digitale technologieën?

Op deze laatste twee vragen wil ik nu wat verder ingaan. (En u zult mij de komende tijd steeds op deze drie vragen horen terugkomen.)


Digitalisering en een vitale economie

Ik merk dat we het de afgelopen debatten veel hebben gehad over grondrechten als privacy, transparantie en eigenaarschap van data. We hebben het nog weinig over bescherming van publieke waarden. Daar heb ik zojuist iets over gezegd. Maar we spreken ook nog te weinig over de potentie van digitalisering voor het verdienvermogen van Nederland. Want één ding is duidelijk: de maatschappelijke uitdagingen die voor ons liggen en de enorme krapte op de arbeidsmarkt betekent dat digitalisering onmisbaar is om deze maatschappelijke vraagstukken aan te pakken.

In de gesprekken die ik heb gevoerd, heb ik vaak gehoord dat Nederland achterloopt ten opzichte van andere landen in Europa. In Frankrijk is het heel normaal dat je op afstand een contract bij een notaris online bespreekt en met een digitale handtekening ondertekent. Ook Finland wordt vaak genoemd als een land waar ze al veel verder zijn met digitalisering. Ik heb hier drie vragen over.

In de eerste plaats: wat is er geworden van de samenwerking van de Coalition of the Willing waarin acht Europese landen, waaronder Nederland, in 2020 zijn gestart om de digitale transformatie van de diverse overheden te versnellen?[3] Is hier voortgang geboekt?

De tweede vraag is of de minister bereid is een vergelijkend onderzoek te laten doen naar de manier waarop andere landen inzetten op digitalisering, zodat wij daarvan kunnen leren. Wat kunnen we leren van Finland, Frankrijk, Duitsland, België, Denemarken? Waarin lopen zij voor, wat kunnen wij van hen leren? Is de minister bereid zo’n onderzoek te laten doen?

Mijn derde vraag is of we het concept ‘industriepolitiek’ ook niet op het thema digitalisering moeten toepassen. We doen dat wel met fysieke bedrijvigheid, maar wordt het ook niet tijd dat Europa en Nederland op het punt van digitalisering nadenken over het behouden, ontwikkelen en aantrekken van strategische bedrijven of platforms? We hebben in Europa een Airbus, om niet teveel te afhankelijk te zijn van alleen het Amerikaanse Boeing. Kunnen we voor cruciale software en platforms Europese alternatieven ontwerpen, koesteren en voorrang geven?


Digitalisering en vitale gezinnen

Voor de zomer heb ik samen met een groot aantal collega’s een motie ingediend over onderzoek naar het verbieden van loot boxes. Ik lees dat daar deze maand een reactie op komt. In de brief wordt ook verwezen naar een rapport van het Trimbos Instituut; in dat rapport kwam ik een verwijzing naar een rapport van Unicef[4] tegen waarin nuttige aanbevelingen werden gedaan aan de gaming industrie hoe zij spellen veilig en gezond kunnen ontwerpen voor kinderen. De aanbevelingen gaan bijvoorbeeld over het vermijden van verslavende elementen in spellen, het beheersen van de speeltijd, het creëren van een veilige omgeving, ouderlijk toezicht, enzovoorts. Nuttige aanbevelingen!

Is het mogelijk om in de reactie op het rapport van het Trimbos Instituut een reactie op dit rapport ook meteen mee te nemen, zo vraag ik de staatssecretaris? Is zij daarnaast bereid in haar beleid, bijvoorbeeld in de verdere uitwerking van de Werkagenda, speciaal aandacht aan digitalisering in gezinnen te besteden, bijvoorbeeld hoe gezinnen beschermd kunnen worden tegen de macht van de gaming industrie?


Overige punten

  • Digibetisme

In het coalitieakkoord staat: “Samen met gemeenten, bibliotheken, bedrijven en andere organisaties zet het Rijk zich in om digitale vaardigheden te vergroten. Voor een publiek-private aanpak van digibetisme wordt 10 miljoen euro beschikbaar gesteld.” Kan de staatssecretaris u toelichten wat er wordt bedoeld met de reallocatie van de middelen voor de aanpak van digibetisme? Hoe worden de middelen die in het coalitieakkoord zijn opgenomen aangewend en hoe wordt de publiek-private aanpak uitgevoerd?

 

Overbodige data-opslag

Studies laten zien dat in mailboxen, op schijven en in procesapplicaties zich tot 90% teveel aan overbodige data bevinden, de zogenaamde ROT-data: redundant, obsolete en trivial.[5] Groeiend dataverbruik leidt wereldwijd tot een forse groei van elektriciteitsverbruik. We kunnen datacenters energie-efficiënter maken, maar laten we eerst het datagebruik eens efficiënter maken. Kunnen we maatregelen bedenken om overbodige data-opslag te voorkomen? Hoeveel data-opslag in de Nederlandse datacentra zou overbodige data zijn? 50%? Is dat niet een vorm van digitale milieuvervuiling? ROT-data kost bedrijven daarnaast ook nog eens veel geld. Een bewustwordingscampagne kan natuurlijk altijd – ‘met hetzelfde gemak gooi je je overbodige data in de afvalbak’ – maar wellicht is er meer mogelijk? Kunnen we bedrijven verplichten jaarlijks hun data op te schonen?

 

Dataveiligheid en cybersecurity

Vorig jaar raakte het Donorregister uit een kluis twee onbeveiligde harde schijven kwijt met daarop 6,9 miljoen gedigitaliseerde donorkeuzeformulieren. Op deze formulieren stonden de gegevens van zes miljoen unieke personen. Hoe is het nu gesteld met de dataveiligheid van de overheid zelf? Moet de verantwoordelijkheid voor dataveiligheid bij alle ministeries niet bij de staatssecretaris komen te liggen waarbij zij andere ministeries aanbevelingen kan doen die zij moeten opvolgen?

 

 

 

[1] www.wrr.nl/adviesprojecten/media-en-democratie

[2] publicspaces.net/2022/10/31/pubhubs-sociale-media-maar-dan-anders

[3] www.binnenlandsbestuur.nl/digitaal/coalitie-van-acht-eu-landen-voor-snellere-digitalisering-overheid

[4] sites.unicef.org/csr/css/Recommendations_for_Online_Gaming_Indu stry.pdf

[5] www.linkedin.com/pulse/ruim-overbodige-data-op-ad-van-heijst

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.