Inbreng Verantwoordingsdebat 2021
(alleen het gesproken woord telt)

Voorzitter,

Ik heb maar 15 minuten, dus ik ga snel beginnen met mijn inbreng voor een van de belangrijkste debatten van het jaar.

Verantwoordingsdag gaat wat het CDA betreft over rentmeesterschap, over zuinig en zorgvuldig omgaan met gemeenschapsgeld. De vraag in hoeverre dat in 2021 voldoende is gebeurd, staat vandaag centraal. En daarover wil ik graag in gesprek met de minister-president en de minister van Financiën, de minister van ons Gemeenschapsgeld. 

Want ja, we hebben te maken met bijzondere jaren. Corona, inflatie en een vreselijke oorlog. En ja, dat heeft invloed op ons handelen en maakt het complex. Maar ik wil het ook omdraaien. Juist als we elkaar zo hard nodig hebben als regering, als parlement en als samenleving. Juist dan, moeten we onze inwoners laten zien dat we ook kunnen samenwerken om te helpen wie geholpen moeten worden.

Voorzitter, ik wil beginnen met de vraag of het kabinet ons geld op de juiste manier uitgegeven heeft. 

En het antwoord is: daar is nog wel wat te verbeteren. De Algemene Rekenkamer constateert dat ze nu voor het derde achtereenvolgende jaar moet vaststellen dat de rechtmatigheid een probleem is. En dat het echt tijd is het financieel beheer op orde te brengen. Daarom heb ik over dit voor ons belangrijke punt 3 opmerkingen en een aantal vragen.

1. We zien dat een groot deel van de verplichtingen, niet aantoonbaar rechtmatig aangegaan zijn. Het is daarnaast ook nog een stevig groeiend deel. Dat betekent niet alleen dat de tolerantiegrens van 1% fors is overschreden. Het gaat ook om een groot bedrag. Laten we eerlijk zijn: we hebben te maken met een structureel probleem. 
En ik ben dan ook benieuwd of het kabinet dit beeld deelt?

We zien ook dat problemen verschillen per departement. En dat brengt me net als vorig jaar tot de conclusie dat de integrale verantwoordelijkheid van de minister van Financiën beter moet. 
Ja, departementen zijn zelf verantwoordelijk, dat antwoord ken ik al van vorig jaar. Maar het lijkt me dat de minister van Gemeenschapsgeld toch ook een intrinsieke motivatie moet voelen om hier met de collega-ministers mee te kijken. 
Dus net als vorig jaar mijn vraag: hoe kijkt de minister van Financiën naar mijn conclusie en hoe gaat ze haar rol verstevigen?

Overigens is het niet zo dat wij als parlement sommige dingen niet wisten of er niet mede verantwoordelijk voor zijn. Ik doel dan met name op de  € 926,6 miljoen die samenhangt met herstel- en compensatiebetalingen aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hier is geen wettelijke grondslag voor en dat wisten we. We hebben hier gekozen voor snelheid boven kwaliteit van voorbereiding. Of dit een goede keuze was voor de ouders, daar kom ik later in mijn verhaal op terug.

2. We zien dat er afgelopen jaar veelvuldig een beroep werd gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet. De minister-president deed dat in het verantwoordingsdebat over 2020 af met de opmerking dat “één extra postzegel” ministers veel onrechtmatigheden had kunnen besparen. 
Wat bedoelt de minister-president hiermee? Bagatelliseerde hij het democratisch belang van de brief van 5 miljard die in die envelop had moeten zitten? 
Want is deze uitspraak niet typerend voor wat we zien gebeuren? We maken steeds meer gebruik van dit briefje, zonder voldoende stil te staan bij de vraag waarom we hiervoor kiezen.

Hetzelfde geldt voor suppletoire begrotingen. Vaak hadden ze te maken met coronamaatregelen. Dit leidde ertoe dat het parlement om de 3 à 4 weken een andere begroting voorgelegd kreeg. Maakt dat ons begrotingsproces overzichtelijker en beter controleerbaar? 
Mijn vraag is: kunnen we dit onderwerp verder uitdiepen met elkaar? Ik wil niet meteen roepen ‘schande’, maar wil vooral verbeteren. 
Kan de minister ons een overzicht doen toekomen van alle tussentijdse aanpassingen op de begroting en een reflectie per maatregel of dit nu echt op deze manier naar het parlement had moeten komen, of dat een stevigere behandeling meer recht had gedaan?
Vorige week maandag, met de aandelenaankoop KLM, hebben we die tijd ook genomen en ik denk dat dit de besluitvorming, maar ook transparantie richting onze inwoners over wat we met gemeenschapsgeld doen, ten goede komt. 

3. Ook wil ik nog even stilstaan bij de vraag hoe we omgaan met de controle van onze Provincies en Gemeenten. Om het samen te vatten: het overgrote deel van het publieke geld wordt via de rijksbelastingen geïnd, maar de daadwerkelijke aanwending wordt niet gecontroleerd en verantwoord op de rijksrekening. Want dat zit bij de decentrale overheden. Daar zit het ook prima. En mijn verwachting is dat dit alleen maar meer wordt. De signalen van deze decentrale overheden, dat ze tekortkomen om hun werk goed te doen in combinatie met dat hier dus geen inzicht over is en dus geen automatische bijsturing op plaatsvindt, baart me echt zorgen. Via de VNG mogen ze aan de bel trekken, maar wordt er voldoende naar ze geluisterd? 
Het CDA ziet de decentrale overheden als de belangrijkste samenwerkingspartner, en Den Haag als de moeder van deze lokale overheden. Hoe ziet de minister van Financiën dit?

Voorzitter, 

Dan antwoord op de vraag: rollen de euro’s de goede kant op? Zijn de zaken goed geregeld?

De Algemene Rekenkamer zoomt stevig in op de kwaliteit van de uitvoering van beleid en dan specifiek op hoe het komt dat de burger uit beeld raakt bij uitvoeringsorganisaties. 

Al meerdere malen is in diverse eerdere rapporten aandacht geweest voor de realiteit van de uitvoering, voorafgaand aan en tijdens de besluitvorming. Voor bestuurlijke alertheid van het kabinet en een gezonde dosis realiteitszin aan de zijde van het parlement in combinatie met respect voor de factor tijd. 
Maar hoeveel tijd durven we te nemen als de ellende groot is, bijvoorbeeld in het geval van de toeslagenouders? Ik vind dat ingewikkeld. Het gevoel van rechtvaardigheid bijt met realiteitszin en de gevolgen kennen we in dit geval. Een uitvoeringsorganisatie die hapert en heel langzaam stapjes maakt. Maar nog veel erger, ouders die wachten en wachten en vertrouwen dat steeds verder afneemt. 
De vraag is dan: hebben we de juiste keuze gemaakt? Graag hierop een reflectie van de minister-president. 

En nog een voorbeeld waaruit blijkt dat deze breed gedeelde zorg in de praktijk ook terecht is. 

Graag neem ik jullie even mee naar meneer De Haas. Hij is 82, woont in een oude boerderij en probeert ondanks zijn gezondheid daar alleen het boeltje te rooien. Hij heeft nog een paar schaapjes, een geitje, wat kippen, een paard en een familie die helaas wat verder weg woont. 

Deze meneer heeft een AOW en een torenhoge energierekening. Hij belde me en vroeg met te helpen met het aanvragen van de energiecompensatie. Deze meneer heeft geen computer, geen printer, geen scanner en geen mailadres. Maar om in aanmerking te komen, moet hij eerst het aanvraagformulier printen voordat hij het in kan vullen. Dan moet hij het inscannen samen met zijn legitimatie, zijn bankafschriften, zijn energierekening en zijn inkomensbewijs. En pas dan kan het in behandeling worden genomen. 

Deze meneer is in paniek. De aanmaningen stapelen zich op en toen ik een paar weken geleden bij hem kwam om hem te helpen met deze ellende, zat hij onder een dekentje op de bank in een ijskoud huis. Woedend was hij. “Inge”, zegt hij,  ik heb heel mijn leven zo hard gewerkt, nooit mijn hand opgestoken en iedereen die iets nodig had proberen te helpen. En nu heb ik de overheid nodig en nu vertrouwen ze me niet.

Voorzitter, collega’s, we moeten dit tij keren. Terug naar meer vertrouwen en meer menselijke maat. Wij willen een overheid waar deze meneer naartoe kan bellen, dat het geld vervolgens gewoon overgemaakt wordt, en dat meneer een bezoekje krijgt van bijvoorbeeld de dorpsondersteuner om te checken of hij het wel redt of nog meer hulp nodig heeft. En wordt er misbruik gemaakt van iets meer vertrouwen geven? Ja, vast. En dat mogen we ook niet accepteren. Maar mensen zo in de kou laten staan, daar krijg ik rillingen van. 

Op 24 maart heb ik hier samen met collega Van der Graaf een motie over ingediend (nr. 35 387), die vraagt bij voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving, met name als die het inkomen van burgers raken, een ‘doenvermogentoets’ uit te voeren, en de Kamer over de ervaringen en bevindingen met deze toets te informeren voor 1 september 2023. 
Maar ik voel meer urgentie en wil graag vandaag alvast van het kabinet horen hoe het de aanpak van deze motie voor zich ziet, en wat de huidige stand van zaken van deze motie is.

Nog een motie (nr. 35830 13), die ik vorig jaar tijdens dit debat heb ingediend, maar waar ik graag een reflectie op wil omdat ik hier niks over terug heb gevonden in de stukken van dit jaar. Maar die wel deels de essentie van controleren op doeltreffendheid en doelmatigheid raakt. 

Vorig jaar heb ik gevraagd om als uitgangspunt te stellen dat rijksbeleid, waar mogelijk en indien zinvol en nuttig, meetbare doelstellingen bevat voor een beter inzicht in de effectiviteit van het beleid, hiervoor duidelijke instructies op te nemen in het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), en de Kamer te informeren hoe dit uitgangspunt rijksbreed zal worden geborgd. Graag een reactie. 

Voorzitter, dan brede welvaart.

Brede welvaart gaat over de kwaliteit van leven in het hier en nu, rekening houdend met de mate waarin dit invloed heeft op de kwaliteit van leven van toekomstige generaties en mensen ergens anders op de wereld. 

De gedachte erachter is dat beleidsbeslissingen en rapportage zich niet alleen moeten richten op economische groei en materiële welvaart, maar op alle welvaart- en welzijnsaspecten, zoals gezondheid, werk en vrije tijd, zorg, wonen, gelijke kansen, veiligheid, onderwijs, kwaliteit van de natuur en de waardering van het eigen leven. 

Het kabinet vindt de ontwikkelingen op het gebied van brede welvaart, waaronder de integratie in de begrotings- en beleidssystematiek, van groot belang. En wij ook. 

Maar vinden we de monitor zoals hij nu voorligt de bril waardoor we moeten kijken om te bepalen of het goed gaat met Nederland? Ik heb hierover een aantal vragen. Sommige dingen in de rapportage zijn logisch en herkennen we als gezamenlijke grote opgave. Zoals ontevredenheid over de woning en zorgen over het klimaat. 
En daar is terecht veel aandacht voor.

Maar ik zie ook een andere rode draad. Namelijk dat er nog steeds veel verschillen zijn en dat veel Nederlanders moe zijn. Meer mensen werken, en zijn ook tevreden over hun werk, staat beschreven. Maar hoe lang houden onze inwoners dit vol? Meer werken met een inflatie van rond de 10 procent is soms vooral om de rekeningen te kunnen blijven betalen. Niet om leuke dingen te kunnen doen, of je kinderen iets extra’s te kunnen geven. 

We lezen ook dat de psychische belasting toeneemt. De balans is zoek en zaken als vrijwilligerswerk en sociale participatie nemen af.  En dat we als Nederland hierin nog goed scoren ten opzichte van andere landen is fijn, maar nul komma nul excuus om dit maar gewoon te laten gebeuren.

Voorzitter, we voeren in de kamer debat na debat over de Atlas van afgehaakt Nederland, over het grote belang van vertrouwen tussen verschillende groepen in de samenleving en over het belang dat mensen zich geaccepteerd voelen. En daar zie ik een hele grote kans. Want er staat in de monitor: ‘Het idee heerst dat grotere sociale participatie leidt tot meer vertrouwen van mensen in elkaar, tot meer vertrouwen tussen verschillende groepen in de samenleving, tot het zich meer geaccepteerd voelen tot meer vertrouwen in belangrijke instituties.’ Ofwel tot een stevigere samenleving van meer wij en minder ik.

Iedere verbetering begint bij mensen. Samen willen werken aan een beter samenleving. En daarom zou het CDA graag willen meer willen weten over het idee dat er beschreven staat dat grote sociale participatie deels een antwoord zou kunnen zijn op, in mijn eigen woorden, ‘het aanhaken van afgehaakt Nederland’. 

Het CDA vindt het noodzakelijk hier op te gaan verdiepen en ons beleid
mede op in te gaan richten, en horen graag de mening van onze minister-president hierover. 

We zien daarnaast dat we voor nog een aantal fundamentele keuzes staan als we brede welvaart centraal willen gaan stellen. En het uitgangspunt ‘leave no one behind’ is een mooi anker. Verdeling van inkomen en vermogen is hierbij relevant, maar ook het uitgangspunt werken moet lonen. Hoe gaan we dit debat consequent met elkaar voeren? En worden deze ankers dan ook de basis van voorstellen zoals het belastingplan, waar we ieder jaar over moeten besluiten? 

Ten slotte,

Een jaar geleden mocht ik tijdens dit debat mijn maidenspeech houden. Ik heb gesproken over ‘de gewone man’. De man of vrouw die we continu in ons achterhoofd moeten houden bij iedere eurocent die we uitgeven. Ik verwees in dit verhaal naar ons pap en naar Pisa, het satirische programma van de VARA dat sprak over die gewone man. Die man die niet naast zijn schoenen loopt, ieder morgen in zijn Kadett naar het werk vertrekt, ’s avonds afgepeigerd thuiskomt en iedere dag de krant leest. 
En ik zie hem nog zitten. Ieder dag na het werk als eerste een pilsje en de krant. Hij zat dan hardop te mopperen over alles wat hij las. Enerzijds omdat hij er inhoudelijk iets van vond. Maar vooral ook omdat de nativiteit hem aangreep. Hij is inmiddels 8 jaar dood. En hij wilde op zijn uitvaart het liedje van Kinderen voor Kinderen horen: ‘Als ik de baas zou zijn van het  journaal’. Hij wilde ook dat mooie verhalen gedeeld werden. Dat naast het eerlijke verhaal over de dingen die verkeerd gaan in dit land, meer aandacht besteed zou gaan worden aan dat nieuws waarvan je denkt ‘Ha fijn’! 

Ik wil dan ook afsluiten met een mooi verhaal over een wethouder in Almere, Froukje de Jonge, toevallig een CDA-wethouder. Zij is bezig met het realiseren van een huis voor toeslagenouders. Waar ze elkaar kunnen ontmoeten, helpen en kunnen helen. Dit huis wordt mede gefinancierd door lokale ondernemers. Een verhaal van samen de schouders eronder. Dat begint met toegeven dat er fouten zijn gemaakt en vervolgens samen de schouders eronder om dit goed te maken. 

En die verhalen maken me een trotste inwoner en een trotse CDA’er.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.