Zij aan zij: een idealisme van de daad

Zij aan zij: een idealisme van de daad

door PG Kroeger

podcaster bij Betrouwbare Bronnen en partijhistoricus 

 

Het startdocument voor de visie van het CDA op de toekomst van Nederland is best een spannend stuk. Het is immers heel moeilijk voorspellingen te doen, vooral over de toekomst. Dit bonmot is al aan velen toegeschreven van Oscar Wilde en Mark Twain tot Niels Bohr en Nostradamus. Toch wagen de opstellers zich er aan, want zoals Jacques Delors het direct na de val van de Berlijnse Muur treffend zei: “Voor een gedurfd beleid helpt soms geluk, moed altijd.” La chance aide parfois, le courage toujours!

Geluk heeft het CDA hier zeker mee. De eerste feedback in de media en op het partijcongres op het document waren immers een levend en levendig bewijs, dat een christendemocratische doordenking van de komende decennia niet alleen de aandacht weet te trekken, maar ook goed is voor virulente en polariserende reacties, broodjes aap en voor een onmiskenbare behoefte aan zo’n denkproces. Dat type reacties verbaast mij eigenlijk niet, vanuit het historisch perspectief. Onze tijd lijkt immers sterk op de jaren zeventig van de vorige eeuw. En in die jaren waren polarisatie en het opdrijven van maatschappelijke tegenstellingen de dominante politieke strategie, waarbij de flanken op links en rechts één gezamenlijke strategie deelden en wel het kraken en versplinteren van het consensusgerichte ‘polder-midden’. Ook D66 zag het bij de oprichting als zijn opdracht om de klassieke maatschappelijke instituties van de overlegeconomie en de verscheidenheid van de publieke cultuur ‘op te blazen’ en te vervangen door een tweedeling naar Brits en Amerikaans model. Bekende PvdA-denkers noemden de strategie ten opzichte van de komst van het CDA in die jaren het doen ‘sterven in elkaars armen’ van de confessionele partijen.

Sturm und Drang

Het bevorderen van een ontzuild bestel, waarin niet langer de diversiteit van minderheden in spiritueel en maatschappelijk verband het dragende beginsel zou zijn, werd aangewakkerd door van beide kanten te streven naar dominantie van het politiek en maatschappelijk discours en het volgen van een ‘meerderheidsstrategie’ in partijpolitiek opzicht. Zo kwamen de partijen ter linkerzijde tot een schaduwkabinet, dat in 1972 geacht werd meer dan 50% van de kiezers voor zich te winnen. Dit mislukte faliekant en ook in 1977 mislukte de strategie om onder de leus ‘Kies de Minister President’ PvdA lijsttrekker Joop den Uyl door de kiezers te laten aanwijzen voor het Catshuis. Zijn electorale winst kon hij niet verzilveren en zijn veel beschimpte en verguisde vicepremier Dries van Agt ging met die eer strijken.

Onze tijd lijkt ook sterk op die jaren als je kijkt naar de omstandigheden in het leven van burgers. Het waren de jaren van de eerste economische breuk in de naoorlogse periode van decennia van wederopbouw. De polder en sociale welvaartsstaat hadden het land bloeiend gemaakt en de grote ‘babyboom jeugd’ ongekende kansen op onderwijs, inkomen en zelfstandigheid in het bestaan geboden. De generatie van tieners en twens kon zo de cultuur, vrije tijd en nieuwe economie voor zich veroveren en zich afzetten tegen de ouwe hap en hun nadruk op soberheid, gematigdheid, nuchterheid en consensus. Het romantisch levensgevoel, Sturm und Drang en hedonisme kregen de overhand. 

Dat met ‘de oliecrisis’ een tijdperk afgesloten werd en in de woorden van Den Uyl ‘niets meer zou worden zoals het was’, was veel meer dan alleen een materieel en economisch gegeven. De polarisatiefase leidde - ook destijds - tot politiek geïnspireerd terrorisme van zowel Arabische strijdgroepen als Europese nihilistensektes als de RAF en Brigate Rosse. De roep om een sterke staat en beschimping van het ‘fait néant’ Europa, dat tegenover de wereldmachten als de USA en Sovjet Unie zijn eigen broek niet kon ophouden, waren evenmin van de lucht. Alleen de mode van de Indiajurken en disco-afro’s wijkt wat af ten opzichte van het tijdsbeeld van nu.

Bleek toen de belangstelling al groot voor een tegendraadse filosofie die die nuchterheid en gematigdheid van de wederopbouwjaren nieuwe lading en levenskracht wist te geven, zo lijkt ook nu het Zij-aan-zij-beeld van de 2030-nota voor sommigen onverwacht in te slaan. Wie het discussiestuk goed leest ziet daar de grondmotieven al snel doorschemeren die daartoe leiden. Het stuk is zowel ‘Steenkampiaans’ als Lubberiaans’ en met dat laatste bedoel ik niet, dat het verbluft door wollig proza of gekleurde ballen die een goochelaar laat rond draaien en tegelijk van kleur verschieten voor onze ogen. 

Nooit af

Het Steenkampiaans karakter van Zij aan zij zit in twee kenmerken ervan. In de benadering van een breed geschetst maatschappij- en mensbeeld in plaats van een verengde en toegespitste ideologie en in de vurigheid waarmee het stelling neemt tegen de krachten, ideologie en praktijk van de polarisatie als strategie in het publiek en politiek domein. Nadrukkelijk is dit zichtbaar in de - zeker voor iemand als de ruimdenkende katholiek Steenkamp herkenbare – pauselijke metafoor van het gemeenschappelijk huis van de mensheid. Op bladzijde 10 wordt die direct toegepast op de politieke rollen die deze gedachte met zich meebrengt. “De bewoners als bouwers en beheerders” van dat huis en dat “is nooit af en zal altijd onderhoud vergen.” Daarmee is meteen helder dat dit huis geen particulier bezit is, maar gezamenlijke verantwoordelijkheid met sterk publieke dimensies.

Het is deze invalshoek die de insteek vormt van het voor sommigen opvallende ‘anti-neoliberale’ karakter van het discussiestuk. En deze benadering sluit wonderwel sterk aan op de Kuyperiaanse visie op de politiek en met name ook de christelijke politiek. Want juist bij het gedurig bouwen en verbouwen en onderhoud aan zo’n gemeenschappelijk huis is “architectonische kritiek” - een pakkende term van Abraham Kuyper - van essentiële betekenis. Dat is niet alleen, maar in mijn ogen zeker óók esthetische kritiek. Het vormt een gedurig kritische blik op de fundamenten en hun stevigheid en op de plaatsen waar het huis de bewoners zowel een goede plek als een uitzicht op de horizon biedt. We zien hier een organische verbinding tussen de denkwerelden van de antirevolutionairen met hun principiële kritiek op het liberalisme van de 19e eeuw en die van de ‘aggiornamento’ van katholieken als Steenkamp die zich door Paus Johannes XXIII en de arbeiderspriester Ariëns geïnspireerd voelden. Het verzet tegen de liberale kijk op mens en maatschappij in Zij aan zij is hiermee verrassend klassiek in al zijn eigentijdse relevantie en uitdagendheid.

Bevrijdend denken

Die inhoudelijke verbinding tussen rooms en refo ontstond opmerkelijk genoeg ook in die polarisatiejaren zeventig. Het was Wim Hoogendijk van de Kuyper Stichting die zich vanuit de ideologische voorzetten van Steenkamp bezon op een nieuwe grondslag voor de christendemocratie in het post-zuilen-tijdperk. Hij kwam met wat wel ‘de antwoord filosofie’ is genoemd. Christendemocraten zag hij als mensen die zich in politiek en samenleving wilden laten aanspreken vanuit het Evangelie op hun handelen en denken en daarop hun antwoord te geven. Hoogendijk zag net als Steenkamp de christendemocratie als een politieke beweging en filosofie en niet als een spiritueel of mentaal gezelschap, laat staan als een belangenorganisatie van klagende krimpgebieden of rurale grootverdieners. Of zoals hij ooit schreef: een christendemocratische partijformatie is “niet een godsdienstig genootschap, maar een politiek actiecentrum.” Dat veronderstelde in zijn denken “een homogeniteit van politiek optreden” en niet het idee dat mensen enkel op grond van hun confessionaliteit in zo’n politieke club bijeen gebracht werden terwijl zij “de meest uiteenlopende opvattingen” vertoonden. 

Hij trok deze principiële conclusie uit de ontmoeting van Kuypers denken met dat van Steenkamp omdat dit “naar mijn mening de consequentie [is] van het feit dat de rooms-katholieke en Kuyperiaans-gereformeerde wereld zelf zijn opengebroken.” Een van Hoogendijks opvolgers, Jos van Gennip, noemde deze fundamentele stap naar een nieuw christendemocratisch denken “bevrijdend”. Niet alleen omdat hiermee de politieke strategie van de polarisatie en bewuste tweedeling een krachtig antwoord kregen kon, maar omdat “het Woord hanteren zonder onmiddellijke de vraag te stellen wat de kerkelijke lading is van wie het hanteert” bevrijdend bleek. “Het maakt het Woord blijvend relevant. Zonder dat het wordt gebonden aan de ene of de andere dogmatische interpretatie.”

Tegenover de polarisatiedrift stelden Steenkamp en de zijnen de oriëntatie op vier essentiële publieke beginselen. Het ging en gaat immers bij het CDA om een politieke partij. Het is zoals de CDU dat is, niet als de CSU. Dat is in de actuele discussie over Zij aan zij een markant punt vanuit het denken van Steenkamp en Hoogendijk. Anders dan zusterpartij CDU is de CSU immers een regionaal gericht, ‘lokalpatriotisch’ actiecentrum waarin de dominantie van één religieuze en particularistische traditie uniformerend werkt. En daarmee kan men Beieren bijna als een ‘sociale onderneming’ exploiteren en beheersen met behulp van patronage en zelfs door de greep op staatsbedrijven. Dat het lawaai tegen het Zij-aan-zij-concept kwam vanuit streken die zich wel vaker en al langer spiegelen aan een soort CSU aan de Dinkel, Maas of Sneeker Meer is dan ook historisch gezien geen verrassing. Het CDA heeft zich daar veel minder als politieke partij à la de CDU ontwikkeld en is meer blijven steken in een regionalistisch verband met zelfs hier en daar tribalistische trekken. Het op het recente partijcongres gehanteerde idioom van ‘onze boeren’ die niet gezien, gerespecteerd of gehoord worden verried dat nog eens. Onbedoeld wellicht. 

Verrassende veerkracht

Die vier publieke en daarmee inherent politieke beginselen van Steenkamp benut Zij aan zij in eigentijdse vorm opnieuw als wapenen tegen de polarisatiedrift, nu die van de wereld na 11 september 2001 en na de kredietcrisis van 2009-11. Die jaartallen duiden er al op, dat het CDA niet te vroeg is gekomen hiermee. Misschien eerder 15 jaar te laat. Dat neemt niet weg dat het discussiestuk op bladzijde 71 het geheel van zijn nieuw politiek toekomstbeeld scherp bijeenbrengt in een herneming van die vier Steenkampiaanse kernbegrippen. Het laadt deze als het ware heel 21e eeuws als een GSM op. Solidariteit wordt verbonden met de nieuwe nadruk op ‘de polder van cocreatie’ en op de geopolitieke realiteit van de noodzaak tot Europese lotsverbondenheid. Gerechtigheid wordt verbonden met de noodzaak van een stevige internationale rechtsorde in de “woelige wereld” die het stuk als uitgangspunt voor nieuw machtsrealisme noemt en met de bescherming van de menselijke waardigheid. Gespreide verantwoordelijkheid wordt verbonden met het accent op Rijnlandse ‘brede welvaart’ en rijk burgerschap van een ieder in de delta vol polders. Rentmeesterschap wordt verbonden met durf bij transities in klimaat en energiebeleid en het bewaren en “creatief doorgeven” van beschaving en tradities.

Tegenover polarisatiedrift wil het aan de hand van deze ‘geladen begrippen’ dan ook iets heel Steenkampiaans doen en wagen. Het wijst op de “steeds verrassende veerkracht en veranderkracht” die ons land, onze samenleving en economie steeds lieten en laten zien als het de kunst van het polderen in cocreatie op zijn best weet te benutten. Deze twee krachtbronnen wil Zij aan zij ”ontketenen voor een uitdagend toekomstperspectief.” Anders gezegd: als je een land wilt doorgeven zorg er dan liever voor dat het een slim en boeiend land is en je niet verscheurdheid, onvermogen en neergang doorgeeft. 

Daarbij is helder dat het stuk kiest voor een inclusieve benadering, waarin sterk groeiende urbane gebieden en centra intensieve en organische relaties ontwikkelen met hun geografische en rurale omgevingen. Het zet deze twee niet tegen elkaar af of op, het verrijkt hun verbindingen, zelfs met een integraal aangepakt nationaal actieplan à la Rotterdam Zuid voor krimpgebieden die niet op eigen kracht – materieel en bestuurlijk – tot revitalisering kunnen komen. Dat juist uit zulke gebieden verzet werd aangetekend tegen de denklijnen in dit stuk duidde er op, dat men het of niet gelezen had en meende te moeten reageren op vertekende persweergaven, of met andere motieven en bedoelingen een sterk polariserende en zelfs dicterende houding meende te moeten innemen. Men koos hier warempel voor een insteek die meer verwantschap toonde met de flanken links en rechts in de jaren zeventig, dan voor die van Steenkamp. De gedachte dus dat hun betoog echt uit het hart van het CDA, zijn tradities en politieke wortels kwam heeft weinig merites.

No nonsense

Naast ‘typisch Steenkamp in de jaren zeventig’ is Zij aan zij ook echt Lubberiaans. De nadruk op realisme in geopolitieke zin, op ‘iedereen aan de slag’, creativiteit en ondernemerschap en op de bijzondere waarde van de spirituele inspiratie zijn elk ten nauwste verbonden met zowel het beleid als de politieke visie van Ruud Lubbers. En dan heb ik het nog niet eens over diens missionarissenwerk in de latere jaren van zijn leven voor het Handvest van de Aarde en zijn vreugde dat Paus Franciscus in Laudato Si dit concept theologisch onderbouwde. Lubbers werd de premier en voorman van het CDA wiens reputatie vooral in andere partijen werd gekenschetst als ‘no nonsense beleid’ en als bijna verontrustend creatief. Zitten die karakteristieken ook in Zij aan zij? Mij dunkt wel. 

Misschien wel het meest in twee grote lijnen die het discussiestuk op tafel legt: een sterk accent op internationaal realisme in een “woelige wereld” waarin een delta en polderland moet zien te overleven en een sterk accent op massale participatie in werk en ontwikkeling. Lubbers heeft in zijn jaren als premier gedurig onderstreept, dat hij de werkloosheid en vooral ook de jeugdwerkloosheid als veel meer zag dan een akelige fase van sociaaleconomische tegenwind. Het was geen toeval, dat terwijl fors bezuinigd werd op onderwijsuitgaven er stevig geïnvesteerd werd in het nieuwe schooltype ‘Kort-mbo’, voor jongeren die na het vmbo niet aan de slag kwamen en voor wie een volledige MBO-opleiding te hoog gegrepen zou zijn. Evenmin was het toeval dat Lubbers als fractieleider de eerste was die een intene commissie opzette voor het thema ‘éducation permanente’, zoals toen vanuit de OECD genoemd werd wat wij nu LLO - Leven Lang Ontwikkelen - noemen. De bijzondere benadering daarvan in het stuk is dan ook treffend en gedurfd. En ik kan het weten want Lubbers maakte mij als 23-jarige secretaris van die fractiecommissie.

Lubbers zag participatie in de arbeidsmarkt altijd als een vorm van actief burgerschap. Mensen daartoe toerusten in onderwijs, training, vorming en LLO zag hij daarom als vorm van ontwikkeling van een democratische samenleving. Meedoen, handen uit de mouwen, voortdurende interactie met collega’s, klanten, leerlingen, concurrenten. Hij was altijd die Rotterdamse ondernemer, naast het oneindig creatieve politieke dier, dat met iedereen en altijd “even meedenken” wilde. In dit opzicht in Zij aan zij in optima forma Lubberiaans. Werk en participatie zijn verrijkend en verbindend. Ora et Labora.

Talent altijd welkom

Dat blijkt uit nog een opmerkelijk accent in het stuk, de scherpe tekst over inburgering en integratie. Een van mijn meest indringende ervaringen met Lubbers was in zijn tijd als voorzitter van het UAF, het fonds dat vluchtelingen ondersteunt bij hun academische en HBO studies in ons land. Elk jaar organiseerde hij voor hen een diploma-uitreikingsfeest, waarin sommigen van hen hun verhaal konden doen en waarin naast hun soms heroïsch doorzettingsvermogen altijd hun intense dankbaarheid naar ons land doorklonk. En zeker die naar Lubbers zelf ook. In een vraaggesprek met hem na afloop van zo’n evenement merkte ik op dat hij in zijn felicitatiespeech onderstreept had dat hij het essentieel vond dat vluchtelingen via een studie, stages daarbinnen en bijbanen eromheen snel en intensief de Nederlandse samenleving leerden kennen en vooral niet werkloos in een opvangcentrum bij elkaar moet blijven zitten. Ik vond dat heel erg ‘Lubberiaans’ zei ik hem. 

Hij zei daarop: “Ik denk dan: talent is altijd welkom, niet waar? Sowieso is dat mijn lijn: ‘Laat de mensen toch wat doen!’ Dat is meer een verplichtende visie op het lot van de vluchtelingen dan een versoepeling van de eisen. Dat misverstand wil ik wel wegnemen. De vluchteling moet aan de slag, zo komt hij ook onder de mensen en wordt hij weer actief. Het verplicht de overheid snel duidelijkheid te geven, dat is voor iedereen goed.” Waarop ik hem zei: “Het is alsof ik de premier Lubbers uit de jaren 80 weer hoor. ‘Laten we de mensen weer aan de slag krijgen. Ga wat doen, dat is altijd beter’.” Hij reageerde verrast en zei toen: “Daar zit wel iets in, ook in het verplichtende ervan. Het is een consistente lijn in mijn leven.”

Diezelfde denklijn zit in Zij aan zij. In scherpe bewoordingen verwerpt het de in gang gezette aanpak van inburgering, waarmee de vluchteling via een soort leenstelsel zelf maar moet uitvogelen hoe zij aan een opleiding en informatie komt. Het stuk verheldert meteen ook – en dat is nogal eens nodig, ook binnen het CDA zelf - dat bij migratie en integratie een hoop verwarring en onzuivere redeneringen de ronde doet. Het maakt een terecht scherp onderscheid tussen vluchtelingen, asielzoekers, kenniswerkers en burgers uit andere EU-lidstaten. Elk van deze vier groepen vereist een duidelijk beleid, dat ook duidelijk onderscheid weet te maken tussen hun geheel verschillende posities en herkomst. 

Eigenlijk is alleen bij die laatste twee groepen sprake van ‘migratie’, zou ik wel durven toevoegen daaraan. De eerste twee groepen zijn geen migranten, maar medemensen die in wanhoop een beroep doen op de humaniteit van ons rijke land. Als er echter bij sommigen van hen geen sprake is van een noodsituatie of van een kans op zinvol bestaan in onze drukke delta moet het glashelder zijn dat het geen zin heeft zo’n bestaan hier te willen afdwingen, laat staan door mensensmokkel te laten realiseren. Vanuit die verheldering komt de Lubberiaanse denklijn direct helder naar voren. Wie hier bij ons komen en bij ons horen die willen we zo snel mogelijk ‘aan de slag’ zien. Inderdaad: “zo komt hij ook onder de mensen en wordt hij weer actief. Het verplicht de overheid snel duidelijkheid te geven, dat is voor iedereen goed.” Het trof mij dat juist die heldere en overtuigende lijn van onze vroegere voorman in dit stuk zo precies terug te vinden is. Net als bij Lubbers is dat ‘aan de slag’ en mensen niet aan hun lot overlaten met zo’n leenstelsel een benadering die hout snijdt. Terecht bovendien, dat Zij aan zij er in een pinnige zijdelingse opmerking er op wijst, dat wat wij ten aanzien van studenten in ons land een faliekante fout vinden niet voor inburgeraars ineens een succesmodel kan heten. 

Oorlogsverklaring aan polarisatie

Dat alles in het discussiestuk over de schepping en onze aarde de geest ademt van de latere Lubbers van het ‘Earth Charter’ behoeft nauwelijks toelichting. Evenmin dat het accent op klimaatadaptatie en energietransitie als enorme kansen voor een hoog ontwikkeld en uiterst innovatief polder- en deltagebied een door en door Lubberiaanse wijze van denken en handelen is. Ik zei hiervoor al: Ruud Lubbers was ook altijd de ondernemer uit die wereldhaven die voortdurend dacht in nieuwe concepten, uitdagingen en ‘verdienmodellen’. Het was juist die combinatie van katholiek idealisme en zakelijke nuchterheid, van Rotterdamse doenerigheid en een urbane blik naar de horizon die ervoor zorgde, dat hij als politicus en als aanvoerder zo gewaardeerd werd en hij zodoende met het CDA de grootste verkiezingsoverwinning in de parlementaire geschiedenis kon behalen, tot tweemaal toe. Alleen dat al zou voor een net zo nuchtere en doenerige partij in de eerste helft van de 21e eeuw een aanbeveling kunnen zijn. Van een strategie van zelfbeklag, boze burgerij en platte belangenpolitiek moet een brede christendemocratische beweging het in elk geval niet hebben. Daar kun je noch in Europa, noch wereldwijd, noch in eigen buurt en straat achting, interesse of een boterham mee verdienen. 

Kortom, Zij aan zij bevat veel meer dan de eerste trekkers-recensenten ervan meenden te moeten maken. Het maakt denken en doen van Steenkamp en Lubbers weer helemaal eigentijds. Het geeft de kernbegrippen van het CDA van Hoogendijk en zijn discipelen weer lading voor de komende decennia. Het is een oorlogsverklaring aan de polariseerders, Europahaters en het ‘eigen volk eerst’ denken. Die andere vrouw in het Europees Parlement, Esther de Lange, zei het heel mooi in haar recente Hannie van Leeuwen lezing: “Ons idealisme is meer doenerig dan dat van marcherende vlaggenzwaaiers en grote retoriek. Het is een idealisme van de daad, van wat Angela Merkel zo mooi noemt: ‘Schritt für Schritt’ dingen verbeteren voor de mensen.”

Als huiswerkopdracht aan heel de christendemocratie en straks ook aan de commissie die het program van het CDA voor 2021 mag opstellen biedt Zij aan zij met zijn 15 paradigmawisselingen veel om op te kauwen. Weet die partij met die commissie daar iets goeds van te maken, dan zou dit document weleens de basis moeten leggen voor een regeerakkoord dat kijkt naar 2025 en daarmee de politieke strategie en grondslagen van Nederland leggen voor de jaren naar 2030 en verder.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.