28 oktober 2018

Ouderen in de samenleving: beeld en werkelijkheid

PAUL VAN GEEST, MARC JANSSENS     9 oktober 2018

Ouderen nemen in onze samenleving een belangrijkere positie in dan we op grond van de beeldvorming zouden vermoeden. Dat geldt voor de werkende oudere, voor de genietende, verzorgende en coachende oudere, én voor de oudere die hulp behoeft. In alle fases van de ouderdom staan we immers in relatie tot onze medemens.

Welke positie nemen ouderen in onze samenleving in? Klopt de manier waarop veel mensen tegen ouder worden en ouderdom aankijken wel met de rol die ouderen in de maatschappij werkelijk vervullen?
Heeft dat beeld weer invloed op de werkelijkheid, en zijn we vanuit christendemocratisch oogpunt gezien tevreden met de eventuele spanning tussen beeldvorming en feiten? Dat zijn de vragen die we in deze Christen Democratische Verkenningen ‘verkennen’.
We schetsen allereerst het dominante beeld. Dit wordt het best samengevat in het bekende spreekwoord dat de ouderdom met gebreken komt. Prediker schetste dat al in het twaalfde hoofdstuk van het gelijknamige Bijbelboek. Hij beschrijft daarin de aftakeling van de oude mens in een soort allegorie. De maalsters (de kiezen) verdwijnen langzaamaan, en de soldaten (de benen) gaan kromgebogen voort. Het is dus een overwegend negatief beeld, dat in onze samenleving nog eens versterkt wordt door de dominante waarde die we hechten aan vitaliteit, gezondheid, jong zijn, actief genieten en onafhankelijkheid.

Drie fasen
Uit de bijdragen in deze CDV blijkt dat ‘de ouderdom’ in drie fases onder te verdelen is.
De eerste fase begint eigenlijk al met 50 jaar en soms zelfs al met 45. Het is de fase waarin mensen nog werken. Jan de Vries en Krijn van Beek zoomen hierop in. De Vries maakt aannemelijk dat mensen boven de 50 op het werk al als oud worden gezien, waardoor ze zich overbodig kunnen voelen. Werkgevers leven volgens hem nog met het ‘achterhaalde beeld dat oudere werknemers weinig productief zijn’. De gerontoloog (ouderendeskundige) Jan Baars heeft er overigens op gewezen dat dit een merkwaardige paradox oplevert. Als vijftigplussers al tot de ouderen worden gerekend – zie de partij met die naam: 50Plus –, dan betekent dit dat we het grootste deel van ons leven ‘oud’ zijn: ervan uitgaande dat mensen tegenwoordig 80 tot 90 en zelfs 100 jaar worden, omvat de fase van de ouderdom dertig tot vijftig jaar, terwijl de gewone volwassenheid slechts dertig jaar duurt (van 20- tot 50-jarige leeftijd), en de kindertijd of jeugd ongeveer twintig jaar. Het paradoxale is dan dat we zowel eerder oud worden als langer oud blijven, terwijl we eigenlijk de ouderdom ver van ons willen houden.

De tweede fase van de ouderdom is die van ‘65 plus’. Het is voor velen de fase van ‘het grote genieten’, althans zo is het beeld. Er breekt een periode aan waarin we niet meer de ‘oudere werknemer’ zijn maar nog altijd – en door medische ontwikkelingen steeds langer – behoorlijk vitaal kunnen blijven. Het is de fase die de consumentenmarkt heeft ontdekt. Reizen, elektrische fietsen, caravans en skottelbraai maken deel uit van het carpe diem van veel 65-plussers waarop Anne-Mei The in haar bijdrage ingaat. Deze ouderen willen uit het leven halen wat er nog in zit, en kunnen dat tot een jaar of 75, 80 volhouden – of zelfs nog langer. Het is de ouderdom waar eigenlijk de wetten van de jeugd gelden. De ouderdom wordt ontkend of op zijn minst vooruitgeschoven. Vitaliteit is nog altijd het hoogste goed.

Als genieten, actief zijn, gezondheid, autonomie en vitaliteit de dominante waarden zijn, wat doe je dan als je hieraan niet meer kunt voldoen?
Deze middenfase wordt opgevolgd door de derde, laatste fase van de ouderdom die, confronterend gezegd, het definitieve verval en de dood inluidt. Wat in de vorige fase vaak al latent zichtbaar werd, is nu volop aanwezig. We worden hulpbehoevend, afhankelijk, missen onze levenspartner, broers, zussen en vrienden, en op een gegeven moment misschien ook onszelf. Het beeld van de ouderdom in deze fase is voor velen een schrikbeeld, omdat het de ouderdom in zijn afzichtelijke gedaante betreft: eenzaam ergens in je eigen huis, wachtend op de thuiszorg die je in bed stopt, of weggestopt in het verpleeghuis. Genieten lijkt er niet meer bij. Je doet niet meer mee in de samenleving waar juist dat genieten zo volop aanwezig is. Je voelt je tot last voor je omgeving die het druk heeft. Het debat over voltooid leven is vanuit dit perspectief niet eens zo vreemd. Als genieten, actief zijn, gezondheid, autonomie en vitaliteit de dominante waarden in een samenleving zijn, wat doe je dan als je hieraan niet meer kunt voldoen en je het gevoel wordt opgedrongen vooral een kostenpost en buitenstaander te zijn?

Italië
Toch is het de vraag of we ouderen recht doen met het beeld dat in de drie fasen van de ouderdom oplicht. Klopt de negatieve manier waarop we tegen ouderdom in alle drie de fasen aankijken ook met de werkelijkheid? Is het waar dat vitale ouderen veroordeeld zijn ‘tot activiteit ten eigen bate (reizen), en tot inactiviteit in brede maatschappelijke zin’, zoals Anne-Mei The zich afvraagt?
Die vraag kan gelukkig ontkennend worden beantwoord. Weliswaar bevestigen veel auteurs of geïnterviewden in deze CDV dat ons beeld van de ouderdom niet positief is. Zo haalt Krijn van Beek de grappen aan die over de ‘ouderdom’ van toenmalig minister Opstelten werden gemaakt. En Hugo de Jonge vergelijkt de plek die ouderen in Italië hebben met die in Nederland: in Zuid-Europa lijken ze veel meer onderdeel van de samenleving te zijn. Maar schijn kan bedriegen. Van Beek stelt in zijn bijdragen dat het negatieve beeld intussen door de werkelijkheid is achterhaald. Ook in Nederland zijn ouderen niet veroordeeld tot een plek achter de geraniums. Ouderen tussen de 45 en 75 blijken de laatste jaren steeds meer te zijn gaan werken.
En Peter Cuyvers laat zien dat de meeste ouderen zich na hun pensioen niet opeens ontpoppen tot ware hedonisten, maar vaak datgene doen wat ze daarvoor ook al deden. Ze hebben er nu alleen meer tijd voor. ‘Als iemand 65 wordt en met pensioen gaat, verandert hij of zij niet fundamenteel van aard of karakter, en dus ook niet van gedrag.’

Oudere werknemers hebben over het algemeen meer levenservaring, mensenkennis en relativeringsvermogen
Vrijwilligerswerk, familiebezoek, verenigingswerk, mantelzorg: veel ouderen staan midden in de maatschappij. Ze kunnen zelfs het ‘sociale weefsel’ van de samenleving vormen, als we hun die plek ook maar gunnen, meent Cuyvers. Het is precies wat Hugo de Jonge verwacht. Omdat het aantal ouderen toeneemt en velen in de fase van 65 tot 75 nog ‘hartstikke vitaal’ zijn, zullen zij volgens hem de spil van de samenleving vormen, en dit ten gunste van zowel de generatie onder hen als die boven hen.

Actieve burger
Vandaar het CDV-thema ‘de oudere als burger’. Ons beeld van ouderdom, ouder worden en misschien soms zelfs van ouderen mag dan negatief zijn, in de praktijk vervullen ouderen een wezenlijke en waardevolle rol in onze samenleving. ‘We moeten de waarde van het ouder worden weer een plek geven, in ons denken en in ons doen’, zegt De Jonge dan ook terecht. Want de rol die ouderen vervullen, is er niet ondanks, maar dankzij hun ouderdom. En dat geldt voor alle drie de fases.
Om dit maatschappelijke belang van de ouderdom en de ouder wordende mens in te zien kan het christendemocratische gedachtegoed van grote waarde zijn. Janny Bakker noemt het christendemocratische mensbeeld ‘relationeel’, en Jan de Vries spreekt over ‘de menselijke waardigheid’ als uitgangspunt van het christelijk-sociaal denken. Hij geeft aan wat dit concreet voor oudere werknemers betekent. Deze hebben over het algemeen meer levenservaring, mensenkennis en relativeringsvermogen, en zijn daarom van grote waarde in een bedrijf. Zij hebben deze gave – wederom – niet ondanks maar dankzij hun leeftijd. Hen afdanken zou niet alleen hun waardigheid aantasten, maar ook de relatie op de werkvloer tussen de verschillende generaties op het spel zetten.

Zwitserlevensgevoel of coach?
Hetzelfde geldt voor de tweede levensfase van de ouderdom. Dit is niet enkel de fase van het zwitserlevensgevoel, waarin de meeste ouderen heerlijk onbezorgd en op zichzelf genieten op een tropisch eiland, hoewel niemand ouderen een goede vakantie en het rustiger aandoen zal willen ontzeggen. Het is ook een fase waarin ouderen midden tussen de generaties staan en juist de tijd hebben om relaties te verdiepen. Dat blijkt ook uit de feiten: velen zijn actief in verenigingen, bezoeken familie of doen aan mantelzorg voor hun naaste, zowel in de familie als daarbuiten.

We leven niet op onszelf of enkel voor onszelf
Ook hier geldt dat ouderen dat niet doen ondanks, maar mede dankzij hun leeftijd. Met het vorderen van de jaren nemen immers in het algemeen ook de wijsheid, het geduld en de bedachtzaamheid toe. Het is de tijd waarin er rust ontstaat om oude relaties op te pakken en nieuwe te intensiveren, met anderen maar ook met zichzelf. Er ontstaat ruimte voor bezinning over het leven, eventueel voor berouw, voor het leren omgaan met fysieke beperkingen en afnemende mentale gewiekstheid.
Ook dit laatste vraagt om een vaardigheid, maar de omgang met dingen niet meer kunnen is een kwaliteit waarin we als samenleving niet erg bedreven zijn, stelt Paul van Tongeren in deze CDV. Maar is dat niet juist een vaardigheid waarmee ouderen jongeren kunnen helpen? Ook jongeren lopen tegen allerlei grenzen op. Als een studie niet lukt, een burn-out zich al op 20-jarige leeftijd aandient of iemand in de directe omgeving overlijdt, komen zij zichzelf tegen. Zijn ouderen juist vanwege hun leeftijd niet het best in staat om jongere generaties te leren omgaan met de imperfectie van het leven? In de laatantieke oudheid en de eerste eeuwen van het christendom werden de ouderen vaak als waardevolle leraar en coach gezien, zo blijkt uit de bijdrage van Paul van Geest. De oudere is dan de leraar die sober, waardig en bezonnen de jongere leert wat geloof, liefde en volharding behelst. Misschien is het daarom niet toevallig dat in het Nieuwe Testament de mensen die aan de eerste christelijke gemeenten leidinggaven, ‘oudsten’ (presbyters) worden genoemd.

Aftakeling
Ten slotte bespreken we de laatste fase van de ouderdom: die van het verval. Het is – dat blijkt ook uit de boekbesprekingen in de rubriek ‘Gesignaleerd’ – de fase waar veel mensen tegenwoordig erg tegen opzien. De autonome mens wil het liefst de vitale fase zo lang mogelijk oprekken om, als de aftakeling zich definitief heeft ingezet, het leven te (laten) beëindigen. De discussie over ‘voltooid leven’ houdt hiermee verband, hoewel dit debat in principe over niet ernstig zieken gaat.
Het is, zoals Paul van Tongeren aangeeft, lastig om in deze discussie niet moralistisch over te komen. Toch besteedt hij waardevolle woorden aan deze laatste levensfase en onze omgang daarmee, net als Anne-Mei The en Hugo de Jonge dat doen. De Jonge zegt te hopen dat door de strijd tegen eenzaamheid het aantal mensen dat hun leven als voltooid beschouwt, kleiner wordt. Volgens The is het van groot belang dat mensen die door dementie of andere ziekten achteruitgaan, niet zozeer medisch als wel relationeel geholpen worden. Ze noemt dit de Sociale Benadering. Als beeld roept ze de iconische film Intouchables op, waarin de rijke maar ernstig gehandicapte Philippe niet op zoek is naar de allerbeste artsen of verpleegkundigen, die hij ook gemakkelijk kan betalen; nee, ‘waar hij werkelijk naar snakte was een maatje’.

Ouderen hebben jongeren wat te zeggen, en andersom
Ook in de laatste fase van ons leven zijn we burgers van een samenleving en is het christendemocratische mensbeeld van grote waarde om de fase van aftakelen te doordenken.
We leven niet op onszelf of enkel voor onszelf. Onze eigen aftakeling en ons sterven hebben altijd impact op onze omgeving, zoals de samenleving andersom haar invloed uitoefent op ons beeld van achteruitgaan en van sterven. De bekende katholieke priester Henri Nouwen heeft in Een glimp van de overkant geschreven dat we juist in ons sterven de grootste gift aan anderen kunnen meegeven. Acceptatie van onze sterfelijkheid, omgang met beperking en afhankelijkheid, dankbaarheid over wat we in het leven gekregen hebben en wellicht nog kunnen, zijn belangrijke vaardigheden waarin ouderen anderen kunnen voorgaan. Het is immers een illusie dat deze moeilijkheden van het leven enkel zijn voorbehouden aan de allerlaatste fase ervan.

Politiek
Uit de diverse bijdragen en interviews in deze CDV blijkt dat dit alles niet enkel gedachten voor de samenleving zijn, maar ook wel degelijk politieke implicaties heeft. Hugo de Jonge wil eenzaamheid vanuit de politiek tegengaan, temeer omdat de overheid ook een ‘ordenende en aanjagende taak’ heeft. Jan de Vries ziet graag stimulerende maatregelen om oudere werknemers aan het werk te houden, en verlangt van de overheid het goede voorbeeld. Janny Bakker stelt dat de overheveling van de zorg naar lokaal niveau in gemeenten om meer christendemocratische invulling vraagt. En Anne-Mei The vraagt zich af welke politieke partij echt de verbinding tussen de generaties op de agenda wil zetten.
Het is deze verbinding tussen de generaties waar de christendemocratie het voortouw in moet nemen, wat zij overigens ook al doet. De Jonge wijst op de maatschappelijke stage en diensttijd, maar noemt ook de bouw van complexen waar wonen en zorg gemakkelijk gecombineerd kunnen worden. Daarvan bestaan al mooie voorbeelden, zoals Hart van Vathorst in Amersfoort, waar twee zorginstellingen, een kerk en een kindercentrum gezamenlijk in één pand zitten en zo veel mogelijk samenwerken. Initiatieven uit de samenleving die dit soort verbindingen tussen generaties versterken, kan de overheid stimuleren.
Dit generatiebewuste beleid sluit goed aan bij het inzicht van diverse auteurs vóór ons, zoals beschreven in de intermezzo’s in deze cdv. Daaraan kan ook dat van de Duitse priester, theoloog en filosoof Romano Guardini (1885-1968) worden toegevoegd. In Tijdperken des levens. De wijze mens constateert hij dat men in zijn tijd vergeten is wat ouderdom in wezen voorstelt. Men beschouwt die slechts als ‘een vaag beeld van verder leven’, waarin ‘de levensvorm van de jonge mens’ als norm blijft bestaan. De oudere wordt daarmee tot een verminderde vorm van de jongere. De keerzijde is dat jongeren op hun beurt als ‘volwassenen in miniatuur’ worden gezien, aldus Guardini.1
Generatiebewust beleid kenmerkt zich juist niet door het vervagen van de verschillende leeftijdsfases, waarvoor Guardini waarschuwt, maar door erkenning van de eigenheid van elke afzonderlijke fase, om van daaruit de verbinding aan te gaan. Ouderen hebben jongeren wat te zeggen, en andersom. Dan is van maatschappelijk uitgerangeerd zijn geen enkele sprake, en worden ouderen gewaardeerd om wie ze zijn.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.