Kandidaten TK21
06 april 2022

Inbreng commissiedebat over het curriculum funderend onderwijs po-vo

Inbreng commissiedebat over het curriculum funderend onderwijs po-vo
(alleen het gesproken woord telt)

Ik kom uit een onderwijsfamilie. Vijf generaties lang, van moederszijde, alle vaders, moeders, kinderen en partners zijn of waren werkzaam in het onderwijs. Dat heeft lang geleden nog een heel familie interview opgeleverd in het AOb-blad. Nou, dan kun je tevreden de kist in, mag ik je zeggen. Dat is toch een beetje ‘The Lancet’, van de onderwijsbladen.

U kunt zich voorstellen dat er bij ons in de familie voorzichtigheidshalve op verjaardagsfeestjes niet over onderwijs gesproken wordt. Dat kan alleen maar fout gaan natuurlijk. Want vraag dertig leraren om hun mening over maakt niet uit welk onderwerp, en je krijgt eenendertig verschillende antwoorden. En hoe breder het onderwerp, hoe groter de meningsverschillen en hoe dieper de loopgraven.

Een mens is een sociaal wezen. Een persoon in relatie tot de ander. Om goed samen te kunnen leven hebben we een gemeenschappelijk grond nodig om te communiceren. Taal, rekenen en een gedeeld verhaal. Onze geschiedenis bijvoorbeeld. En kennis over onze democratie.

Goed onderwijs begint met het maken van heldere afspraken over deze zaken. Wat willen we dat onze kinderen leren op school? En dan bedoel ik niet alleen welke onderwerpen min of meer moeten worden aangeraakt. Maar ik wil kraakheldere afspraken over de onderwerpen, de inhoud daarvan en het te behalen niveau. Nu doen we dat impliciet. We rekenen kinderen via Citotoetsen af op inhoud zonder dat van tevoren duidelijk is wat ze per se moeten leren. Daar richten methodemakers zich weer op. En vice versa. Maar de politiek moet er over gaan.

Als we het belangrijk vinden dat onze kinderen fatsoenlijk leren lezen, schrijven en rekenen, dan moet rigide duidelijk worden vastgesteld op welk niveau alle kinderen moeten zijn op welk moment in hun schoolloopbaan. En ik zeg met nadruk alle, omdat wetenschappelijk onderzoek heel duidelijk heeft gemaakt dat alle kinderen in de basis kunnen leren lezen en schrijven en rekenen.

Niet zo lang geleden hoorde ik op de radio een reclame over foutloos leren rekenen in twaalf weken. Ik dacht dat kan niet. Maar het kan wel. Wat let ons dan om scholen op te dragen alle kinderen ook echt foutloos te leren rekenen. Niets, me dunkt. En hetzelfde geldt voor lezen en schrijven. Nu leert een veel te groot deel van onze kinderen dat niet. Maar gelukkig hebben we daar een oplossing voor. We noemen kinderen van rijke, hoogopgeleide ouders dyslectisch. En dan leren we ze het alsnog. Met goede instructie en veel oefenen. Kinderen uit bijvoorbeeld de Bijlmer hebben geen dyslexie. Die hebben pech.

De kern, de basis van goed onderwijs, zit hem in de basisvaardigheden. Leeskilometers maken. Het liefst met betekenisvolle en uitdagende teksten. Geef een jongen van een jaar of negen een boek over dinosauriërs en hij zal ervan smullen. Zo sla je twee vliegen in een klap.

Bijna alles hangt met alles samen. Wie alles wil beschrijven, schrijft een bijbel vol. En zelfs die is voor meerdere interpretaties vatbaar. Ik heb jaren gewerkt in het onderwijs. En op meerdere niveaus. Laat ik eerlijk zijn. Ik denk niet dat ik of veel van mijn collega’s echt wisten wat in het curriculum staat. Ook niet op het eigen vakgebied. Natuurlijk bereid je leerlingen voor op het examen. En weet je (als het goed is) wat er daar van leerlingen gevraagd gaat worden. Maar voor het overgrote deel volgen docenten de lesmethode. En zal het ze verder worst wezen. Want die methode is ‘curriculum proof’.

Een docent is geen handleiding. Geen gebruiksaanwijzing. Als het volgen van een lesmethode genoeg was geweest, dan was onderwijs heel simpel. Maar dat is het niet. Goed onderwijs is een teamsport. En een gruwelijk ingewikkelde teamsport ook nog. Er moet ruimte zijn voor de vakbekwaamheid van een docententeam. De methode is op zijn best een halffabricaat. Een handvat om te gebruiken. Niet alles wat daar staat hoeft. Geef scholen en docenten de ruimte om er zelf iets van te maken. Maar spreek kraakhelder af wat moet! Dan ontstaat er ruimte, omdat helder is wat niet moet.

In Trouw lees ik dat minister Wiersma met het nieuwe curriculum achterstanden gaat wegwerken. Dat is mooi. Ik moest denken aan de woorden abacadabra. Dat is Aramees. En het betekent “ik schep terwijl ik spreek”. In filosofische zin zit daar zeker wat in. Taal creëert immers werkelijkheid. Maar zo eenvoudig is het nu ook weer niet. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat zijn woord ook vlees wordt?

Laten we eerlijk zijn. Dat het curriculum noodzaak heeft aan onderhoud, daar is iedereen het over eens. En ook over het feit dat het proces rond die hele herziening nogal chaotisch en polariserend is geweest. Op die weg kunnen we niet verder.

Het CDA stelt vier voorwaarden aan een herziening van het curriculum:

  1. Maak het kraak- en kraakhelder wat kinderen moeten leren, inclusief de niveaus die behaald moeten worden. Vooral op de basisvaardigheden. Bijvoorbeeld aan het eind van groep drie kunnen kinderen alle getallen onder de twintig optellen en aftrekken. En alle klankzuivere woordjes spellen. Een vraag aan de minister. Hoe zorgt u ervoor dat het masterplan waar we nu gelukkig aan gaan beginnen, niet gaat bijten met de curriculum herziening?
  2. Houd de herziening zo klein en overzichtelijk mogelijk. Zorg dat docenten meegenomen worden. En begin daar waar de grootste ervaren knelpunten zitten. En neem de tijd voor de rest. Vrij naar Paulus: “Onderzoek alles, maar behoud het goede”.
  3. Om een streep te zetten onder het verleden; hoe gaat de minister ervoor zorgen dat hij de regie in handen heeft en ook houdt?
  4. Curriculumherziening is mooi en nuttig. Maar het gaat om concreet waarneembaar gedrag voor de klas. Door vakbekwame docenten. En de rest is bijzaak.

Tot slot voorzitter,

Docenten zijn net mensen. Niemand heeft baat bij chaos en onduidelijkheden. Iedereen heeft baat bij rust en ruimte binnen kaders. Laten we daarvoor zorgen. Niet meer en niet minder!

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.