14 oktober 2020

Inbreng onderwijsbegroting

"Voorzitter, ons onderwijs is zo goed als de leraar in de klas. Het is sinds 2012 ieder jaar de eerste zin geweest die ik uitspreek bij de begrotingsbehandeling. Daarom pleit het CDA ook voor ruimte en vertrouwen. Daar hebben we de afgelopen jaren ook belangrijke stappen in gezet. Onder andere door het experiment ‘regelluwe scholen’, een andere rol van de onderwijsinspectie, minder door ‘Den Haag’ opgelegde toetsgekte, en het extra geld dat dit kabinet investeert om de werkdruk in het onderwijs te verminderen wordt in overleg tussen de schoolleider en leraren ingezet.

Voorzitter, zeker in tijden van lerarentekort, waar de corona pandemie nog extra aan bijdraagt, is het noodzakelijk de aantrekkelijkheid van het leraarschap te vergroten. Drempels tot de lerarenopleiding weg nemen en de rode loper uit leggen voor nieuwe leraren. Er zijn steeds meer zij-instromers. Maar het CDA wil dat het kabinet onderzoekt of er niet meer gekeken kan worden naar de vaardigheden en competenties waar zij-instromers al over beschikken, zodat er meer vrijstellingen kunnen worden gegeven op eerder verworven competenties. Ziet de minister kans om naast de pedagogisch-didactische vakken die iedereen moeten blijven doen, de opleiding voor zij-instromers te flexibiliseren tot een soort Open Universiteit model, met meer flexibiliteit in startmoment, tempo en volgorde van modules?

Twee vragen: waarom bij dit akkoord geen leraren betrokken?

Wordt de flexibilisering mbt te toelatingseisen op de Pabo volgend jaar voortgezet?

Maar ook leraren die al voor de klas staan verdienen het om zich te blijven ontwikkelen. Wij zijn zeer teleurgesteld dat minister Slob geen kans ziet de aangenomen motie uit te voeren die oproept de 2400 afgewezen aanvragen voor een lerarenbeurs alsnog te honoreren. Voor het CDA staat vast dat wij een oplossing moeten vinden voor de gedupeerde leraren. Dus wij vragen de minister hier nog één keer om te zoeken naar een oplossing, en anders zien wij geen andere uitweg dan een amendement in te dienen en hun lerarenbeurs in dit bijzondere geval te betalen uit de lumpsum.

Voorzitter, de afgelopen jaren is er veel te doen geweest om het verschil in salaris tussen leraren in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Terecht zijn er door dit kabinet voor het eerst stappen gezet om het salarisverschil te verkleinen. De minister heeft opgeroepen dat het volgende kabinet het overgebleven verschil moet dichten. Maar waarom neemt de minister geen initiatief tot een vervolgstap en nu al het overleg te starten over de contouren van één cao Funderend Onderwijs. Met één loongebouw dat opnieuw wordt ontworpen en waarin het loont om door te leren, en waarbij leraren die lesgeven aan groepen met relatief veel leerlingen met achterstanden ook extra worden beloond? Ziet de minister hier ook een rol voor zichzelf?

Wat het CDA betreft moeten we erkennen dat het lesgeven aan sommige kinderen meer vraagt van leraren en dus ook beter beloond mag worden, maar we moeten ook erkennen dat de thuissituatie van kinderen maakt dat zij ongelijke kansen hebben op een succesvolle tijd op school. Deels wordt daar in de bekostiging nu al rekening mee gehouden door de ‘gewichtenregeling’. Maar wij vragen ons af of dat genoeg is. Het CDA wil af van het taboe op doelbekostiging en juist om gelijke kansen te bieden denken kan een gerichte bekostiging voor achterstandskinderen helpen: voor huiswerkbegeleiding, extra ondersteuning, inhaalprogramma’s, of het organiseren van een huiswerkvrije school mogelijk te maken. Zodat kinderen een rustige plek hebben met goede faciliteiten om achterstanden in leesvaardigheid, rekenen of andere vakken in te halen. Graag een reflectie hierop van de minister.

Het CDA wil ook dat er echt werk gemaakt wordt van het afbouwen van de bovenmatige reserves bij besturen. Geld hoort niet thuis op de plank, maar in de klas. daar kan dit kabinet al stappen toe zetten, te beginnen met de Samenwerkingsverbanden.

Voorzitter, de ontwikkeling van kinderen heeft baat bij een goede pedagogische relatie tussen leerling en leermeester. Elkaar in de ogen kunnen kijken, de levende stem van de leraar die je tot nieuwe inzichten brengt of maakt dat je verbanden kunt leggen, waar je ze eerst niet zag. Die relatie werd met de scholensluiting op het hoogtepunt van de Corona crisis ruw verstoord. Maar er is ook veel moois ontstaan zodat kennisoverdracht doorging, ook toen leerlingen niet naar school konden gaan. En ook nu kunnen leerlingen of leraren, en soms zelfs hele klassen of scholen geen onderwijs op locatie krijgen. En als leraren niet in staat zijn tegelijk fysiek en online les te geven, is het dan niet wenselijk om terug te kunnen vallen op een online systeem, een Digitale School. Er is zoveel expertise, bij Wikiwijs, bij het onderwijs voor schipperskinderen en NOB. Kunnen we die inhoud, die lessen niet per leergebied samenbrengen als een terugvaloptie, als een soort schoolTV, voor kinderen die tijdelijk thuiszitten?

Voorzitter, het herstellen van de afgenomen leesvaardigheid zal één van de belangrijkste uitdagingen worden de komende jaren. Natuurlijk moet er, zoals de ‘Leescoalitie’ schrijft, een rijke leescultuur zijn, zowel op school, als thuis, want ook ouders hebben hier een grote verantwoordelijkheid. De gemakzucht waarmee kinderen een Ipad of spelcomputer in handen gedrukt krijgen als zij zich even vervelen of even niets om handen hebben helpt niet. En ook de Tweede Kamer moet wat mij betreft door met het onderzoek naar de effectiviteit van lesmethodes. Twee vragen aan de minister: welke rol kan hij spelen om op elke school een bibliotheek te realiseren? Kan de minister aangeven op welke termijn de omstreden examens NL in het voortgezet onderwijs worden aangepast?

Voorzitter, we weten dat leerlingen er baat bij hebben als hun ouders en leraren hoge verwachtingen van hen hebben. Helaas kan het rendementsdenken, de Haagse beheerszucht juist het bieden van kansen, en het stellen van hoge verwachtingen teniet doen. Neem de indicator ‘onderbouwrendement’. Als een school meer leerlingen de kans geeft te starten op een hoger niveau, maar meer dan de helft van die leerlingen zit aan het einde van de onderbouw op een lager niveau, dan krijgt de school geen compliment voor wat ze heeft bereikt voor de leerlingen die het hogere niveau wél succesvol doorliepen, maar lopen ze de kans verscherpt inspectietoezicht. Het leidt tot perverse prikkels, tot risicomijding en daarmee tot het ontnemen van kansen aan kinderen. Voor de gymnasia is de indicator onderbouwrendement helemaal absurd: daar kúnnen leerlingen alleen maar ‘afstromen’ en nooit ‘opstromen’, wat dus zou kunnen leiden tot voorzichtigheid bij de instroom, omdat het bieden van kansen aan leerlingen kan leiden tot ‘rode bolletjes’ bij de onderwijsinspectie. Is de minister bereid deze ‘kansen belemmerende’ vorm van toezicht om te buigen?

Voorzitter, in de afgelopen acht jaar heb ik vele honderden scholen bezocht en duizenden toegewijde, inspirerende bestuurders, schoolleiders, leraren en ander onderwijspersoneel ontmoet en gesproken.

Ik wil mijn laatste begrotingsinbreng eindigen met een ode aan drie leraren die voor mij van grote betekenis zijn geweest:

1.Erica Ritzema, de kleuterleerkracht die in een aangrijpende brief aangaf te stoppen met haar werk. Zij hekelde het feit dat kleuters niet meer mogen kleuteren en heeft mij geïnspireerd te pleiten voor afschaffing van de kleutertoets, te stoppen met landelijke normen over hoeveel jonge kinderen een jaartje mogen doorkleuteren én om op de Pabo weer een echte specialisatie voor het jonge kind in te richten.

2. Karin den Heijer, de nuchtere ingenieur en wiskunde docent op het Erasmiaans in Rotterdam. Zij behoedde de Kamer om achteloos mee te gaan met Het Nieuwe Leren 2.0 én legde overtuigend uit waarom de rekentoets moest worden afgeschaft.

3. Arie Wolfert, mijn leraar geschiedenis die ik in mijn allereerste zinnen als Kamerlid, hier in de plenaire zaal, achter dit spreekgestoelte al aanhaalde om wat hij betekent heeft in mijn leven."

 

Collega Harry van der Molen doet het gedeelte over het MBO en het hoger onderwijs. 

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.