04 mei 2021

CDA: Draagvlak is cruciaal voor duurzaamheidsambities Haagse Markt

Draagvlak is onmisbaar om verduurzaming te laten slagen. Dat stelt het CDA Den Haag in reactie op het bericht dat de aanleg van zonnepanelen op de Haagse Markt tot grote kritiek leidt onder marktondernemers. Volgens het artikel in De Telegraaf hebben de ondernemers die kritiek niet omdat zij tegen verduurzaming zijn, maar omdat de de zonnepanelen ervoor zorgen dat de droogloop, waar de ondernemers al jaren voor sparen, er niet meer zal komen. Dit terwijl deze ondernemers het realiseren van een droogloop als heel belangrijk zien en hier al jaren voor aan het sparen zijn.  “Een duurzame toekomst bereiken we alleen als we samenwerken met de inwoners en ondernemers in onze stad”, aldus fractievoorzitter Kavish Partiman: “het is dus cruciaal om op te komen voor de Haagse marktondernemers en hun kritiek zeer serieus te nemen. Als CDA Den Haag willen we ons inspannen voor de aanleg van de droogloop en voor de verduurzaming van de Haagse Markt. Wat ons betreft gaat dit hand in hand. Beide zijn belangrijk.”

Het CDA Den Haag is een groot voorstander van zowel de energietransitie als het werken aan de een duurzame toekomst. “Wij willen onze stad door kunnen geven aan de volgende generatie en onze daarbij onze verantwoordelijkheid nemen door bij te dragen aan een duurzaam Den Haag”, aldus fractievoorzitter Kavish Partiman: “Dus ja, we zijn voor zonnepanelen op de Haagse Markt en voor het daadwerkelijk realiseren van de droogloop. Het is in onze ogen doorslaggevend dat we hier samen aan werken, met inwoners én ondernemers. Alleen met draagvlak kunnen we die zo belangrijke duurzame toekomst bereiken voor die geweldige Haagse samenleving”.

Partiman heeft daarom schriftelijke vragen ingediend bij het stadsbestuur. De vragen gaan over het belang van draagvlak bij de duurzaamheidsambities op de Haagse Markt, maar ook over de kritiek die marktondernemers hebben op het bestuur van de stichting die het door de marktondernemers gespaarde geld beheert. “Het is belangrijk dat de marktondernemers inspraak en invloed hebben op waar de stichting geld aan uitgeeft, het is nota bene het geld van de marktondernemers zelf”, zegt de Haagse fractievoorzitter over de zorgen van de ondernemers wat betreft het beheer van hun geld door de stichting: “Laten we zorgen voor een goed beheer van het door de ondernemers ingelegde geld. En laten we samenwerken voor de realisatie van de droogloop én een duurzame Haagse Markt.”

Lees hieronder de schriftelijke vragen:

Schriftelijke vragen: Draagvlak cruciaal voor duurzaamheidsambities Haagse Markt

Indiener: Kavish Partiman (CDA)

Datum: 04-04-2021

Aan de voorzitter van de gemeenteraad,

Overeenkomstig art. 30 van het Reglement van orde en in aanvulling op vragen van SP, Partij voor de Dieren, ChristenUnie-SGP en NIDA (RIS308664) stelt het raadslid Kavish Partiman (CDA) de volgende vragen:

1.    Is het college bekend met het bericht ‘Geen overkapping door zonnepanelen: marktlieden spaarden er jarenlang voor’ in De Telegraaf van 29 april 2021 en geschreven door de journalist Marieke van Essen?*

2.    Zou het college een uitgebreide reactie willen geven op de verschillende constateringen en de analyse in dit nieuwsartikel? Zou het college deze reactie met argumentatie willen onderbouwen? Zo nee, waarom niet, gezien de verschillende zorgen die door marktondernemers geuit worden en gezien het feit dat die zorgen wat het CDA Den Haag betreft zeer serieus zouden moeten worden genomen?

Het CDA Den Haag is een voorstander van zowel de energietransitie als het aan de slag gaan met het aanpakken van de verduurzamingsopgave in Den Haag. Het behouden van draagvlak is in de ogen van het CDA Den Haag een van de belangrijke voorwaarden om deze veranderingen te kunnen laten slagen. Het CDA Den Haag is namelijk van mening dat er feitelijk geen sprake van echte duurzaamheid is zodra het draagvlak voor deze plannen in het heden, op de korte termijn, of op de langere termijn, verdwijnt. Elk plan voor de samenleving, en dus ook elk duurzaamheidsplan, zal zonder steun van diezelfde samenleving op de langere termijn mislukken en zal daarmee met andere woorden niet duurzaam zijn op die langere termijn.

3.    Deelt het college de mening van het CDA Den Haag dat bij zowel de energietransitie als het aanpakken van de verduurzamingsopgave in Den Haag het behouden en vooral niet af laten nemen van draagvlak een belangrijke en ‘harde’ voorwaarde is voor het laten slagen hiervan? Zo nee, waarom niet?

4.    Indien het antwoord op de voorgaande schriftelijke vraag ontkennend is, zou het college dan willen beargumenteren hoe het college ooit de energietransitie en de verduurzamingsopgave in Den Haag wil gaan laten slagen zonder het behouden van draagvlak in de Haagse samenleving voor deze grote veranderingen? Zo nee, waarom niet?

5.    Indien het antwoord op de derde schriftelijke vraag ontkennend is, zou het college dan uitgebreid willen beargumenteren of  en waarom de plannen, zoals beargumenteerd in de beantwoording van de vierde schriftelijke vraag, ook maar enige vorm van realiteitszin bevatten?

6.    Deelt het college de mening van het CDA Den Haag dat bij zowel de energietransitie als het aanpakken van de verduurzamingsopgave op de Haagse Markt het behouden en vooral niet af laten nemen van draagvlak onder marktondernemers op de Haagse Markt een belangrijke en ‘harde’ voorwaarde is voor het laten slagen hiervan? Zo nee, waarom niet?

7.    Indien het antwoord op de derde schriftelijke vraag bevestigend is en het antwoord op de zesde schriftelijke vraag iets anders dan ‘ja’ is, zou het college dan willen beargumenteren waarom het college het draagvlak onder de marktondernemers voor de genoemde transitie en opgave als minder belangrijk dan het draagvlak onder gewone inwoners van Den Haag beschouwt?

8.    Indien het antwoord op de zesde schriftelijke vraag ontkennend is, zou het college dan willen beargumenteren hoe het college ooit de energietransitie en de verduurzamingsopgave in Den Haag wil gaan laten slagen zonder het behouden van draagvlak onder de marktondernemers voor deze grote veranderingen? Zo nee, waarom niet?

9.    Indien het antwoord op de zesde schriftelijke vraag ontkennend is, zou het college dan uitgebreid willen beargumenteren of  en waarom de plannen, zoals beargumenteerd in de beantwoording van de achtste schriftelijke vraag, ook maar enige vorm van realiteitszin bevatten, zonder draagvlak onder de marktondernemers?

10.    Is het college het met CDA Den Haag eens dat er een verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente om in gesprek te gaan met de Stichting Haagse Markt, om zo meer duidelijkheid te krijgen over het tijdspad voor realisatie van de droogloop? Waarom niet, gezien het grote belang van de droogloop voor marktondernemers en de in het nieuwsartikel genoemde zorgen?

De marktondernemers in het krantenartikel maken duidelijk dat zij zorgen hebben over het functioneren van de Stichting Haagse Markt. Er wordt gesproken over onbehoorlijk bestuur en het nemen van besluiten zonder draagvlak onder de marktondernemers. Ook zou de stichting niet transparant opereren en op eigen houtje besluiten nemen. In het artikel vallen woorden als ondemocratisch en zelfs diefstal. Minstens een betrokkene spreekt zich anoniem uit omdat deze betrokkene vreest voor represailles. De angst van deze betrokkene zou kunnen duiden op een ongezonde bestuurscultuur bij de stichting, een gebrekkige communicatie met betrokkenen en onderling wantrouwen. In het krantenartikel gaat het nadrukkelijk over de zorg die marktondernemers hebben dat de stichting het geld aan de verkeerde zaken uitgeeft. Het belangrijkste doel van de stichting is in de ogen van deze ondernemers het realiseren van een droogloop. De marktondernemers geven aan dat de stichting juist vanwege dat belangrijke doel is opgericht. Diverse marktondernemers  maken duidelijk dat ze al jarenlang sparen en geld inleggen in de stichting om die droogloop te realiseren. De droogloop is voor hen absolute topprioriteit. In het nieuwsartikel staat dan ook dat de genoemde marktondernemers die droogloop als een hogere prioriteit zien dan de aanwezigheid van zonnepanelen. Toch liggen er nu wel zonnepanelen, waardoor het realiseren van de droogloop niet meer mogelijk lijkt.

11.    Deelt het college de zorgen van marktondernemers, zoals ook geuit in het eerder aangehaalde nieuwsartikel, over het functioneren van de genoemde stichting? Zou het college bij de beantwoording van deze vraag op alle begrippen in bovenstaande alinea, zoals onbehoorlijk bestuur en niet-transparant opereren, willen reageren? Zou het college daarbij per begrip willen beargumenteren of en waarom het college deze kritiek op de stichting wel of niet herkent en deelt?

12.    Hoe kijkt het college aan tegen het functioneren van het bestuur en de bestuursleden van de Stichting Haagse Markt, gezien de forse kritiek en stevige beschuldigingen in het krantenartikel? Zou het college op een rij willen zetten wat het bestuur en de bestuursleden in de ogen van de gemeente wel en niet goed doet en heeft gedaan de afgelopen jaren?

13.    Is het college van mening dat er verbeteringen mogelijk zijn in het besturen van de genoemde stichting? Zo nee, waarom niet, gezien de in het nieuwsartikel genoemde zorgen van marktondernemers? Zo ja, zou het college alle mogelijke verbeteringen in het besturen van de stichting op een rij willen zetten? Zou het college daarbij willen beargumenteren wat de gemeente voor welke datum gaat doen om zich in te spannen om deze verbeteringen bij het bestuur van de stichting voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?

Onder de forse kritiek op het bestuur van de stichting, zoals geformuleerd in het krantenartikel, is mogelijk een laag van onvrede aanwezig over  de machtspositie van het bestuur ten opzichte van de marktondernemers.

14.    Hoe kijkt het college aan tegen de huidige machtspositie van de Stichting Haagse Markt?

15.    Is het college van mening dat de stichting het geld dat zij beheert op een juiste manier beheert en uitgeeft, gezien de hiervoor geschetste kritiek van de marktondernemers en het in het krantenartikel geschetste feit dat de aangehaalde marktondernemers het realiseren van de droogloop een veel hogere prioriteit geven dan het realiseren van zonnepanelen?

16.    Is het college van mening dat, gezien de kritiek van de marktondernemers, de stichting de juiste keuze heeft gemaakt om eerst aan de slag te gaan met de aanleg van zonnepanelen, zodat de genoemde droogloop, die in de ogen van de aangehaalde marktondernemers een veel hogere prioriteit zou moeten krijgen, niet gerealiseerd lijkt te kunnen worden? Zo ja, zou het college willen beargumenteren waarom het college deze mening is toegedaan, gezien de forse kritiek van marktondernemers in het krantenartikel en de hiervoor genoemde argumentatie over dat het draagvlak onder de marktondernemers een ‘harde’ randvoorwaarde is voor het laten slagen van de energietransitie en het aanpakken van de duurzaamheidsopgave? Zo nee, welke aspecten zijn er niet juist aan deze keuze van de stichting?

17.    Indien de stichting in de ogen van het college niet volledig de juiste keuze heeft gemaakt op het in de voorgaande schriftelijke vraag besproken gebied, met welke bestuurlijke acties denkt het college de stichting te kunnen beïnvloeden om wel de juiste keuze(s) te maken met betrekking tot de zonnepanelen, het genoemde draagvlak en de droogloop? Zou het college per bestuurlijke actie willen beargumenteren waarom het college denkt dat deze actie nuttig is om zodoende het gestelde doel te bereiken, namelijk het door stichting maken van de goede keuze(s) op het gebied van het besproken draagvlak, de zonnepanelen en de droogloop?

18.    Zou het college willen toelichten voor welke datum zij de in de voorgaande schriftelijke vraag genoemde bestuurlijke acties gaat uitvoeren? Zo nee, waarom niet, gezien het hiervoor beschreven belang?

19.    Is het college van mening dat het bestuur van de stichting te veel of te weinig macht heeft ten opzichte van marktondernemers? Zou het college willen beargumenteren waarom het deze opvatting is toegedaan en daarbij de genoemde zorgen en kritiek willen wegen? Zou het college in beantwoording van deze schriftelijke vraag ook het perspectief willen meenemen dat er tevens andere organisatievormen mogelijk zijn om een droogloop voor de Haagse Markt te organiseren?

20.    Zou het college willen toelichten welke bestuurlijke acties, richting het bestuur van de stichting, het college koppelt aan de beantwoording van de voorgaande schriftelijke vraag? Zou het college daarbij willen aangeven voor welke datum het college deze bestuurlijke acties gaat uitvoeren?

De stichting heeft geld gekregen van de gemeente voor de aanleg van zonnepanelen. Voordat de stichting dat geld kreeg heeft de gemeente al toegezegd zich voor de droogloop te willen inspannen. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van de droogloop ligt uiteindelijk bij de stichting, maar de gemeente draagt bij door het verstrekken van expertise, zo staat in een brief van het college (RIS303527). Bij de afdoening van de motie ‘Waar blijven de zonnepanelen op de Haagse Markt’ (RIS305454) geeft het college aan dat de stichting heeft besloten dat, indien dat nodig is, het aanleggen van de droogloop en de aanleg van zonnepanelen eventueel separaat zal gebeuren. In die afdoening van de motie wordt er dus vanuit gegaan dat het separaat aanleggen van deze twee zaken mogelijk is.

21.    Hoe beziet het college de conclusie dat volgens het krantenartikel de droogloop niet meer gerealiseerd kan worden omdat de aangelegde zonnepanelen dit onmogelijk zouden maken? Zou het college deze vraag willen beantwoorden in het licht van de collegebrief (RIS303527) waarin het belang van de droogloop wordt benadrukt en wordt toegezegd dat het college zich zal inspannen voor het realiseren van de droogloop, door het bijdragen van expertise? Zou het college in de beantwoording van deze vraag ook het perspectief mee willen nemen van de afdoening van de hiervoor genoemde motie?

22.    Deelt het college de opvatting van de marktondernemers dat de realisatie van een droogloop meer prioriteit zou moeten hebben dan het aanleggen van zonnepanelen, gezien de belofte van het college uit 2019 in de genoemde collegebrief om zich nadrukkelijk in te spannen voor een droogloop en hieraan bij te dragen door het verstrekken van expertise?

23.    Hoe kijkt het college aan tegen het feit dat de stichting geld gebruikt voor het realiseren van zonnepanelen, terwijl het realiseren van een droogloop voor de marktondernemers een veel hogere prioriteit heeft? Zou het college deze vraag willen beantwoorden in het licht van het gegeven dat blijkens het krantenartikel de ondernemers kritiek hebben hoe de stichting haar geld uitgeeft?

24.    Welke gevolgen verbindt het college aan de beantwoording van de voorgaande schriftelijke vraag voor de relatie van de gemeente met de Stichting Haagse Markt?

25.    Waaruit bestond het verstrekken van expertise door de gemeente voor het realiseren van een droogloop de afgelopen jaren precies?

26.    Hoe beziet het college de eigen verstrekking van expertise aan de stichting ten bate van de realisatie van een droogloop in het licht van het feit dat de aanleg van zonnepanelen de aanleg van een droogloop onmogelijk lijkt te maken? Is er in de ogen van het college sprake van een fout in de uitgeleende expertise van de gemeente aan de stichting, waardoor deze aanleg nu niet meer mogelijk lijkt? Zo nee, waar is deze fout volgens het college dan gemaakt?

27.    Mocht de fout niet liggen in de verstrekte expertise door de gemeente, maar bij de stichting, gaat het college dan gevolgen verbinden aan deze kwestie, voor de kijk van het college op, en de relatie van de gemeente met, de stichting? Zo ja, over welke gevolgen gaat het dan, en voor welke datum gaat het college aan deze gevolgen acties verbinden? Zo nee, waarom niet, gezien het grote belang van de droogloop voor de marktondernemers, het geschetste belang van draagvlak onder de marktondernemers voor de energietransitie en het aanpakken van duurzaamheidsopgave, en gezien de in de collegebrief gedane belofte voor het inspannen van het college voor de realisatie van een droogloop (RIS303527)?

28.    Zou het college, gezien het krantenartikel, inzichtelijk willen maken hoe het aanbestedingstraject voor de aanleg van de zonnepanelen is vormgegeven? Zou het college bij de beantwoording van die vraag ook willen ingaan op de vraagtekens die zijn ontstaan over het al dan niet inzetten van dwangarbeid door Oeigoeren, zoals eerder aangehaald door NIDA (RIS308447), Islam Democraten (RIS308629) en SP, Partij voor de Dieren, ChristenUnie-SGP en NIDA (RIS308664)?

29.    Klopt het dat in het verdere verleden de gemeente het geld beheerde dat de ondernemers van de Haagse Markt hadden gespaard ten behoeve van de realisatie van de droogloop, tot op een gegeven moment besloten is dit geld onder te brengen bij de stichting Haagse Markt?

30.    Indien het antwoord op de voorgaande vraag bevestigend is, zou het college dan willen toelichten waarom er destijds is gekozen voor het onderbrengen van dit geld in een stichting en niet meer in het beheer van de gemeente?

31.    Indien het antwoord op de negenentwintigste schriftelijke vraag bevestigend is, zou het college dan willen toelichten waarom het college destijds heeft gekozen voor de stichting Haagse Markt?

32.    Indien het antwoord op de negenentwintigste  schriftelijke vraag bevestigend is, zou het college dan willen toelichten waarom er destijds is gekozen voor de vorm van een stichting en niet voor een andere organisatievorm, zoals een vereniging, waarbij meer inspraak van marktondernemers mogelijk is?

33.    Indien het antwoord op de negenentwintigste  schriftelijke vraag bevestigend is, is het college het dan met het CDA Den Haag eens dat het jammer is dat er in het verleden gekozen is voor de vorm van een stichting en niet voor een ander organisatievorm, zoals een vereniging, omdat marktondernemers in een andere organisatievorm mogelijk meer mogelijkheden zouden kunnen hebben tot invloed en deze marktondernemers bij een dergelijke vorm wellicht meer zeggenschap zouden hebben? Zo nee, waarom niet, gezien de nu ontstane situatie en de aanwezige onvrede?

34.    Ziet het college een rol voor de gemeente in de beïnvloeding van de geschetste situatie om zo te komen tot een andere organisatievorm, die mogelijk beter past bij de wensen van marktondernemers? Zo ja, hoe wil het college dit gaan doen en waarom wil het college dit op die manier gaan doen? Zo nee, waarom niet en welke verantwoordelijkheid ziet het college dan voor de gemeente op dit terrein?

35.    Zou het college op een rij willen zetten op welke manieren en met welke middelen de gemeente tot nu toe heeft bijgedragen aan de stichting? Zo nee, waarom niet, gezien de genoemde zorgen in het eerder aangehaalde nieuwsartikel, de betrokkenheid van de gemeente bij de Haagse Markt, en het geuite wantrouwen van de marktondernemers in de bewuste stichting?

36.    Indien het antwoord op de negenentwintigste  schriftelijke vraag bevestigend is, zou het college dan willen toelichten of er destijds of sindsdien afspraken zijn gemaakt door de gemeente met de stichting over het beheren van geld? Zo nee, waarom niet en acht het college het verantwoord om geld aan een stichting in beheer te geven zonder nadere afspraken? Zo ja, zou het college alle gemaakte afspraken op een rij willen zetten?

37.    Indien het antwoord op zowel de negenentwintigste als de zesendertigste  schriftelijke vraag bevestigend is, zou het college dan willen toelichten of de gemaakte afspraken in de ogen van het college voldoende zijn en zijn gebleken, gezien de huidige situatie? Indien dit niet het geval is, wat gaat het college voor welke datum doen om nadere afspraken te maken met de stichting?

38.    Klopt het volgens het college dat de stichting al het geld in de stichting geheel zelf mag beheren? Indien dit het geval is, zou het college dan willen toelichten waarom er in het verleden wel of niet afspraken zijn gemaakt waardoor de stichting zelf over dit geld kan beschikken? 

39.    Hoe beziet het college, gezien het krantenartikel en de voorgaande schriftelijke vragen, de huidige manier van beheren van het geld door de stichting?

40.    In hoeverre hecht het college aan inspraak van marktondernemers in het bestuur van de stichting, die het geld beheert dat de ondernemers zelf hebben ingelegd voor de aanleg van een droogloop?

41.    Is het college van mening dat de marktondernemers genoeg invloed hebben op en inspraak hebben bij het beheren en uitgeven van het geld van de stichting, dat de ondernemers zelf hebben ingelegd voor de aanleg van een droogloop? Zo ja, waarom is het college dit van mening, gezien het krantenartikel en de voorgaande schriftelijke vragen? Zo nee, welke rol ziet het college voor zichzelf weggelegd om te komen tot een stichting en het beheer van geld waarbij de marktondernemers wel genoeg mogelijkheden ervaren tot invloed op en inspraak bij het beheer van het geld dat zij zelf hebben ingelegd voor de realisatie van een droogloop?

42.    Indien het antwoord op de negenentwintigste  schriftelijke vraag bevestigend is, zou het college dan willen toelichten of er destijds of sindsdien afspraken zijn gemaakt met de stichting of met een andere partner over controle op mogelijk oneigenlijk gebruik van middelen door de stichting?

43.    Indien het antwoord op zowel de negenentwintigste  als de tweeënveertigste schriftelijke vraag bevestigend is, zou het college dan willen toelichten welke gemeentelijke borging er zit op deze controle van mogelijk oneigenlijk gebruik van middelen? 

44.    Zou het college willen toelichten waarom er is gekozen voor (het ontbreken van) deze manier van borging? Beoordeelt het college (het ontbreken van) deze borging voldoende, gezien het aangehaalde krantenbericht? Zo ja en zo nee, waarom?

45.    Als het college deze borging niet als voldoende ziet, wat gaat het college voor wanneer ondernemen om deze controle en borging op orde te krijgen?

46.    Hoe staat het college tegenover een eventuele accountantscontrole van het beheer van het geld door de stichting, gezien de aangehaalde en geschetste zorgen van de marktondernemers? Zou het college willen toelichten waarom het college deze visie heeft?

47.    Ervaart het college enige vorm van urgentie om de geschetste problemen aan te pakken, gezien het feit dat het draagvlak voor de energietransitie en het aanpakken van de verduurzamingsopgave op de Haagse Markt, klaarblijkelijk bij de marktondernemers onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voor welke datum gaat het college deze problemen aanpakken? Zou het college bij deze datum(s) telkens willen vermelden waarom niet is gekozen voor een eerdere datum, of eerdere datums?

Kavish Partiman
CDA Den Haag

*De Telegraaf, 29 april 2021.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.