Vandaag ontving het CDJA Leiden antwoord op de vragen uit de open brief die zij op 14 april jl. verzonden naar de Leidse gemeenteraad en het Leids college van B&W. In deze open brief werd gevraagd om duidelijkheid van de Burgemeester over de handhaving van de Corona-maatregelen bij studenthuizen. Met name de vraag of studenten een huishouden vormen en of zij achter de voordeur beboet kunnen worden als zij met meer dan 3 mensen bij elkaar zijn, stond centraal in de brief.

“Wij kregen signalen uit het studentenleven dat studenten door handhavers aangesproken of zelfs beboet werden omdat ze in hun eigen huis, tuin of op hun balkon met meer dan 3 mensen bij elkaar waren. Dat hakt er natuurlijk wel in” zo zegt Stefan Ruiter, voorzitter van het CDJA Leiden.

Om duidelijkheid te krijgen over de ‘status’ van studenten en studentenhuizen, klom het CDJA in de pen om de burgemeester om opheldering te vragen. Lenferink liet vandaag in een antwoordbrief weten dat studenten niet vallen onder de definitie van een gezamenlijk huishouden.  Binnen het private domein zullen ze dus niet op een andere manier behandeld worden dan een gezamenlijk huishouden. Binnen de publieke ruimte zullen huisgenoten zich echter moeten houden vereiste afstand van 1.5 meter bij een groep van 3 personen of meer. “Wij zijn blij dat daar duidelijkheid is. Studenten en studentenhuizen weten zodoende waar ze aan toe zijn”.

Ook kwam de burgemeester in de brief terug op het incident van de vijf beboete Leidse studenten op het balkon aan de Vrijheidslaan op donderdag 23 april. Hij liet weten dat de boete voor de vijf studenten vanwege de bovengenoemde redenen ingetrokken is. “Dat is mooi” aldus Ruiter, “het leeft namelijk enorm binnen het Leidse studentenleven. Niet alleen het Coronavirus zelf en hoe als studentenhuis om te gaan met preventie, maar ook dat er kennelijk studentenhuizen beboet zijn omdat ze met meer dan drie personen bij elkaar kwamen terwijl dat niet anders kan. Het zijn immers huisgenoten. Een huishouden zeg maar.”

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.