23 november 2022

Inbreng debat over de begroting onderwijs

Inbreng debat over de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - onderdeel Primair en Voortgezet Onderwijs
(alleen het gesproken woord telt)

Voorzitter,

In Brooklyn, New York staat een zogenaamde 'TEP Charter School'. Op de muur voor die school staat een enorm bord met het motto van de school, dat de kern is van waarvoor ze staan: 'We love to teach'. 'Wij geven graag en goed les.' Zij brengen in de praktijk wat wetenschappelijke studies allang hebben aangetoond: er is maar één factor die de kwaliteit van het onderwijs werkelijk beïnvloedt, en dat is de kwaliteit van de leerkracht voor de klas. Graag en excellent lesgeven: daar gaat het om. De rest van de school staat in dienst daarvan. En zo niet, dan is het hoogstwaarschijnlijk flauwekul.

De kern van mijn betoog van vandaag is dat niet het kind, niet de wensen en eisen van de ouders, niet de directie, niet de schoolbesturen, niet de inspectie en al helemaal niet de politiek centraal moeten staan, maar de man of vrouw voor de klas, die zich gedraagt naar hoe hij of zij genoemd wordt: leraar dus. Die leraren moeten de verantwoordelijkheid en de ruimte krijgen om hun roeping waar te maken. Daarbij hoort wel een beroepsgroep die de verantwoordelijkheid oppakt en niet hamert op zaken die een ander moet oplossen voordat men in beweging komt. Het is vrijheid én verantwoordelijkheid.

Voorzitter,

Taal creëert werkelijkheid. Door zaken in dit huis als een probleem voor te stellen impliceren wij dat er snelle oplossingen zijn en dat wij voor die oplossingen gaan zorgen. Dat kan alleen maar tegenvallen. Het werkt ook een beetje externe attributie in de hand: dit kan niet, want dit moet nog, of dat kan niet, want zus of zo. Als we weten dat de enige werkzame factor de kwaliteit van de leraar voor de klas is, dan moeten we daar de nadruk op leggen. We moeten vanuit hier hooguit helpen om de focus daarop te leggen en te houden. Laten we dan in de kern de problemen in het onderwijs de 'zorgen over het onderwijs' noemen en samen met de geëmancipeerde beroepsgroep werken aan verbeteringen die nu kunnen worden ingezet: samen iedere dag een beetje beter.

Voorzitter,

Het huidige onderwijs kent een aantal problemen: het lerarentekort, hoge werkdruk, kansenongelijkheid, gebrek aan motivatie bij leerlingen, en aansluitend daarop uitval van kinderen en schaduwonderwijs. Problemen zijn er om op te lossen, en daar hebben we de politiek dan weer voor. Een wijs man — hij gaat binnenkort vanuit hier naar de Eerste Kamer — heeft mij eens verteld dat we vanuit Den Haag de wereld proberen te veranderen met grote woorden, veel regels en wetten, en nog veel meer geld. Noem een probleem, en de kans dat wij er vanuit de Kamer schande van spreken en wet- en regelgeving, toezicht en meer geld gaan eisen, benadert de honderd procent. Maar leggen we de onderwijsbegrotingen van de afgelopen decennia naast elkaar, dan zien we dat we jaar in, jaar uit, meer en meer investeren in het onderwijs, terwijl het meetbaar niet zo veel uithaalt. Voor mij is dat een enorm dilemma. Aan de ene kant denk ik: laten we ons er alsjeblieft niet te veel mee bemoeien. En op de andere kant kom ik dadelijk.

Kijk, het zit zo. Iedereen weet dat een mens niet kan multitasken. We doen wel alsof, ook in de Tweede Kamer, maar als we op ons mobieltje zitten, horen we echt niet wat iemand hier zit te vertellen. Dat kan gewoon niet. Zo zitten onze hersenen niet in elkaar. Multitasken kan dus niet. Dat weten we. Tegelijkertijd weten we dat die mobiele telefoon constant om aandacht vraagt. Daar is hij voor ontworpen. Hij vraagt om aandacht en hij houdt die aandacht vast. Als we dat weten, weten we dus dat lesgeven, hoe goed die docent voor de klas ook is, totaal geen nut heeft als die kinderen op hun mobiele telefoon zitten. De volgende stap is dan dat we gaan kijken naar de praktijk. In de praktijk hebben heel veel scholen al beleid met betrekking tot de mobiele telefoon. Scholen zeggen: we willen ze hier eigenlijk niet hebben, dus we hebben hier een telefoonzak. Andere scholen hebben weer iets anders. Maar de praktijk is ook dat alle docenten moeite hebben met het handhaven van dat verbod. Waarom? Omdat het bij de ene docent wel mag en bij de andere niet. De ene leerling zegt dat hij z'n telefoon gebruikt voor het rekenmachientje en de andere leerling zegt dat hij Kahoot! wil gebruiken. Het is dus voor iedere les, voor iedere docent, voor ieder uur altijd een worsteling om die mobieltjes weg te krijgen. Daarbij komt dan mijn worsteling. Ik zie dit al jaren. Ik weet dat de leerachterstanden maar blijven toenemen. Wat we ook doen aan investeringen, er gebeurt helemaal niks. Die kinderen kunnen namelijk voor een groot deel niet opletten.

Mijn worsteling en mijn afweging is nu dus als volgt. Ik kan natuurlijk zeggen dat het aan de scholen is. Maar ik zie ook hoe ingewikkeld zij die worsteling vinden, want zo werkt het niet. Je kunt het verbieden, maar als het bij de buurman wel mag, dan is het heel moeilijk. Toen dacht ik: als we weten dat les onmogelijk is met die mobiele telefoon, kunnen wij het vanaf hier voor al die leraren heel veel gemakkelijker maken door samen één lijn te trekken en één norm te stellen. Dan zeggen we: 'We gebruiken die dingen gewoon niet in de klas. Ze gaan in het kluisje. Het is klaar. Ze zijn af.' Dat is goedkoop, want het kost geen knoop. Je kunt er morgen mee beginnen. We maken het daarmee voor alle leraren veel gemakkelijker. De concentratie in de les wordt beter. Er wordt effectieve lestijd gewonnen. Ik geef toe dat het een worsteling is omdat we het aan de school zelf kunnen overlaten, maar ik zie ook wat het in de praktijk betekent. Het is voor al die leraren voor de klas gewoon iedere dag ellende. Dan denk ik: het is het een of het ander. Ik kies in dit geval voor het een.

Voorzitter,

Wat zijn de grote zorgen voor het onderwijs van deze tijd? De eerste grote zorg binnen het onderwijs is het enorme lerarentekort. De minister komt, geheel conform de verwachting, met actieplannen en oplossingsrichtingen en dat is mooi. Maar een blik gemotiveerde, bevoegde en bekwame docenten opentrekken gaat helaas niet. Die zijn er namelijk niet. Het grootste probleem is niet dat we te weinig leraren opleiden. Het probleem is dat we ze binnen een paar jaar het onderwijs weer gedesillusioneerd zien verlaten. Lesgeven als survival of the fittest: zonder helder kader, zonder heldere opdracht en al helemaal zonder ondersteuning van een team voor de klas worden gezet. Dat is, zeker in deze tijd, een bijna onmogelijke opgave. Mijn vraag aan de minister is concreet de volgende. Wat kunnen scholen doen om leerkrachten te behouden en te begeleiden en iedere dag het team een stukje beter te maken? Hoe kan de minister hen daarbij helpen? 

De tweede zorg binnen het onderwijs is de enorme werkdruk. In mijn analyse is die werkdruk deels te verklaren doordat niet langer de leraar centraal staat, maar het kind. Met andere woorden: we hebben nu niet helder genoeg omschreven wat ieder kind moet kennen en kunnen, niet als streefgetal, maar als lat, waar alle kinderen overheen moeten. We werken gewoon niet gestructureerd aan die lessen, maar we meten wel de voortgang van ieder individueel kind, waarna we de opgelopen achterstanden medicaliseren en individuele handelingsplannen gaan eisen, waar docenten zich aan moeten houden. Dat maakt natuurlijk geen docent waar, hoe hard hij of zij het ook probeert. Dat levert chagrijn op. Extra werk. Boze ouders. Leraren zijn zich noodgedwongen gaan gedragen als hulpverlener. Ze moeten wel, maar ze zijn het niet. Ouders die de weg weten, kopen oplossingen in via de jeugdzorg op kosten van de gemeente, en laten hulpverleners voor leraar spelen om de leerachterstanden weg te werken. Is de minister het met het CDA eens dat veel werkdruk verminderd kan worden door ons echt te focussen op goed lesgeven en te stoppen met het kind op die manier individueel centraal te stellen? We moeten de goede les van onderwijskundige Andy Hargreaves in acht nemen: 'what is essential to some is good for everybody'. Laten we gewoon wat noodzakelijk is voor de één voor iedereen doen. Dat werkt beter.

Voorzitter,

De derde zorg is de kansenongelijkheid. Geen enkel kind heeft gelijke kansen, want geen enkel kind is gelijk. Doordat we ons onderwijs niet op orde hebben, krijgen kinderen die een minder steunende omgeving hebben, vaker een ingewikkeld leven. Ook hier is overheidsingrijpen met heel veel geld niet per se de hele oplossing. Soms het tegendeel, zou ik zeggen. De NPO-gelden hebben ervoor gezorgd dat scholen met minder grote zorgen maar met het heel vele geld leerkrachten hebben kunnen wegtrekken uit scholen waar ze veel harder nodig waren. Ook hier geldt: formuleer nou kraak- en kraakhelder wat alle kinderen moeten kennen en kunnen en zorg ervoor dat leerkrachten exact weten wat hun opdracht is. Vraag aan scholen verantwoording over de vraag hoe ze werk gaan maken van die vervulling van die opdracht, als team, op een wetenschappelijk verantwoorde manier. Bied ondersteuning daar waar nodig. Dat is dan een masterplan basisvaardigheden.

Voorzitter,

Dan de motivatie van leerlingen. Ik sprak laatst een vriend van me. Hij had een wonderlijk gesprek met een ouderpaar over de voortgang van hun kind. Hij hoorde: onze zoon is niet gemotiveerd, wat gaat u daaraan doen? Ja, helemaal niks natuurlijk, want leren is niet per se leuk. Leren doet zelfs pijn. Wanneer je iets eerst niet kon, maar na een tijdje wel, is dat wel leuk: de kunst van het lukken. Het is eigenlijk niet mogelijk om vanuit Den Haag de motivatie van leerlingen te vergroten. Motivatie zit in het hoofd, in het hart en in de handen. In de eigenheid, in gezien worden, in invloed hebben en in behapbare uitdagingen en spelen met vrijheid en verantwoordelijkheid. Dat zijn zaken waar een goede leraar intuïtief weg mee weet. Wat we wel kunnen doen, is het bevorderen van concentratie op focus en kwaliteit, zodat meer lukt. Dat werkt motiverend.

Voorzitter,

Ooit was ik een paar weken directeur op een school. Ik ben vaker directeur geweest op een school, maar toen als interim. Het viel mij op dat aan de overkant van mijn werkkamer een leerling wel erg vaak na schooltijd aan het tekenen was. Het moet om een uur of half vier zijn geweest dat ik koffie ging halen, even aanklopte en vroeg: lust jij eigenlijk ook koffie? Nou dat lustte ze wel en we raakten aan de praat. Het bleek dat ze had gespijbeld en dat ze daar moest zitten omdat ze straf had. Ik zei: wat je gisteren deed, maakt me niet zo veel uit, het gaat erom wat je vandaag kunt doen. Jaren later vond ze mij via Facebook en vroeg of ze langs mocht komen in de Tweede Kamer. Ze wilde me iets laten zien. Dat mocht, natuurlijk. Aan mijn tafel op mijn kamer — ze had nog steeds suiker en melk in de koffie — zei ze: "Jij zei vroeger dat ik talent had om te schrijven en dat ik daar iets mee moest doen. Dat heb ik gedaan. Toen ik op school zat, ging het niet goed met mij. Ik had een heel nare ervaring met een man uit het dorp. Praten was niet gemakkelijk. Maar ik ging me wel lastiger gedragen. Dat maakte veel mensen boos, en dus kreeg ik straf. Jij was niet boos en dat was belangrijk. Inmiddels heb ik gesproken met die man in kwestie. Ik heb naar aanleiding van het gesprek een boek geschreven. Dat boek wil ik in concept aan jou geven." Ik was met stomheid geslagen. Ik wist van niks. Ik gaf enkel en alleen maar koffie. Inmiddels is het boek echt af. Ik wil het eigenlijk aan de minister geven, maar nou is het probleem dat ik het boven heb laten liggen. Maar dat boek ga ik ophalen en dat krijgt u.

Voorzitter,

Ik sluit af. Het onderwijs heeft zorgen, geen problemen die wij nu gaan oplossen, maar wel zorgen, echte zorgen, waar een geëmancipeerde beroepsgroep samen met ons nu mee aan de slag kan. Tot zover.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.