"Dat de Europese Commissie vanaf 2026 geen derogatie lijkt te verlenen aan Nederland is een grote tegenslag voor de landbouwsector die al te kampen heeft met veel onzekerheid over hun toekomst. Deze boodschap komt hard aan bij boerengezinnen die midden in een ingrijpende transitie zitten. Er is nog veel onduidelijkheid over wat deze conceptbeschikking gaat betekenen. Daarom heb ik een waslijst aan vragen gesteld aan de minister in aanloop naar het debat." aldus CDA Tweede Kamerlid Derk Boswijk. 

Vragen van het lid Boswijk (CDA) aan de Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief «Stand van zaken derogatie van de nitraatrichtlijn» (5 september 2022).
1. Welk effect zal het verdwijnen van de derogatie concreet hebben op de waterkwaliteit, wanneer zijn deze effecten meetbaar en wat is de benodigde kwaliteit?
2. Welke financiële gevolgen zal dit plan concreet hebben op (agrarisch) bedrijfsniveau, inclusief misgelopen inkomsten, extra kosten voor afzet en extra kosten voor het kopen van kunstmest? En welke financiële gevolgen zal het hebben voor het totale agrocomplex?
3. Kunt u aangeven hoe u bent gekomen tot een tijdelijke transitietegemoetkoming van €10.000,- per bedrijf? Waarop is dit bedrag precies gebaseerd? Hoeveel bedrijven hebben hier genoeg aan en hoeveel bedrijven komen te kort?
4. Welk effect heeft het afbouwpad voor boeren die niet deelnemen aan de derogatie?
5. In hoeverre kunnen niet-derogatie bedrijven hier ook aanspraak op maken? Zo nee, waarom niet?
6. Wat betekent deze afbouwderogatie voor de (financiële) uitgangspositie van jonge boeren en tuinders? Op welke manier worden zij geholpen?
7. Wat betekent dit afbouwpad voor de financierbaarheid van agrarische bedrijven door banken de komende tijd?
8. Op welke manier wordt voorkomen dat gebieden met veel intensieve landbouw in verhouding heel veel compensatie ten opzichte van gebieden met weinig intensieve landbouw, aangezien we juist de extensieve bedrijven willen belonen?
9. Deelt u mijn zorg dat het vervallen van de derogatie intensivering in de hand zal werken? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
10. Is er genoeg kunstmest beschikbaar om de afbouw van dierlijke mest te kunnen compenseren?
11. Kunt u toelichten wat de stand van zaken is rondom een derogatie voor kunstmestvervangers van dierlijke oorsprong (welke voldoen aan de RENURE-criteria van het Joint Research Centra (JRC))? En onderschrijft u dat er meer inzet moet komen op het toestaan van het gebruik van kunstmestvervangers?
12. Hoe wordt de transitie naar kunstmestvervangers vormgegeven? Is hier al een concreet plan voor en op welke manier wordt dit gefinancierd?
13. Hoe zorgt u ervoor dat per 1 januari 2023 (of zoveel eerder als mogelijk) de inzet van kunstmestvervangers van dierlijke oorsprong (welke voldoen aan de RENURE-criteria van het Joint Research Centra (JRC)) boven op de stikstofgebruiksnorm voor dierlijke mest in Nederland mogelijk is?
14. Hoe staat het afbouwen van derogatie in verhouding tot de ambitie om als land minder afhankelijk te zijn van gas, aangezien bij de productie van kunstmest veel gas gebruikt wordt en CO2 vrijkomt bij het transport van kunstmest?
15. Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat dit plan praktisch uitvoerbaar is voor de agrarische sector?
16. Op welke manier kan de ambitie op het gebied van grondgebondenheid nog gehaald worden wanneer er een afbouwplan voor derogatie komt? Zijn de gewenste GvE normen dan nog wel realistisch? En onderschrijft u hiermee ook het belang van het gebruik van kunstmestvervangers alleen maar meer toeneemt?
17. Welk effect heeft het verdwijnen van derogatie op de bodemvruchtbaarheid?
18. De bufferstroken worden verplicht generiek verbreed. Bent u ervan op de hoogte dat de Maatwerkaanpak als alternatief op het generieke 7e APN nu voor veel boeren geen alternatief meer is? En kunt u aangeven wat de consequenties hiervan op het NSP GLB zijn?
19. Hoe wordt de markt voor varkensmest opgevangen, aangezien bij het verliezen van de derogatie akkerbouwers eerder zullen kiezen voor melkveemest en de vraag naar varkensmest daarmee zal dalen?
20. Hoe wordt omgegaan met de waarschijnlijke wijziging van het bouwplan van melkveehouders, aangezien het aantrekkelijker zal worden om af te wijken van de 80/20 regel wat uiteindelijk ook effect heeft op de waterkwaliteit?
21. Bent u ervan op de hoogte dat alle dierlijke mest van graasdierbedrijven al op het land is uitgereden en er nog geen duidelijkheid is over wat nu wel en niet is toegestaan? En hoe worden bedrijven tegemoetgekomen die nu te veel mest voor een verhoogde prijs hebben afgezet of in opslag hebben?
22. Bent u ervan op de hoogte dat de extra eisen die worden opgelegd om een derogatie toegewezen te krijgen zeer streng zijn, waardoor boeren met percelen in de 34 meest kwetsbare Grondwaterbeschermingsgebieden uitgesloten worden van derogatie terwijl zij al jaren werken aan de waterkwaliteit? Vindt u ook dat we juist deze boeren moeten belonen? Wegen de voordelen van het verdwijnen van derogatie (verbeterde waterkwaliteit) nog op tegen de nadelen?
23. Welke impact heeft een afbouwpad voor derogatie op de nog te ontwikkelen en uit te voeren gebiedsgerichte aanpak?
24. Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan motie Bisschop, Geurts en Lodders (Kamerstuk 21501-32 nr. 1266) waarin de regering onder andere verzocht werd de Kamer zo veel als mogelijk te informeren over de verschillende stappen en contactmomenten bij de derogatieonderhandelingen met betrekking tot de aanvullende voorwaarden, de opstelling van het ministerie daarbij en de wijze waarop de sector betrokken is geweest? Kunt u in dat kader een tijdlijn van het afgelopen jaar schetsen?

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.