
17 juni 2025
20 mei 2025 1 minuten lezen
In een fatsoenlijk land is geen plek voor criminele motorbendes die steeds radicaler en gevaarlijker worden. Derk Boswijk verdedigde daarom zijn initiatiefwetsvoorstel met de VVD en SGP om ondermijnende organisaties sneller te kunnen verbieden in de Eerste Kamer.
We herinneren ons allemaal de tijd van zware criminele op ronkende motoren die provocerend en intimiderend door de straten reden waarbij de politie vaak hulpeloos toekeek. ‘Outlaw’, buiten de wet, brachten zij letterlijk in de praktijk. Vaak gekleed in dezelfde ‘colours’ waarmee ze duidelijk lieten zien dat ze een eenheid waren. Deze groep deelde helaas niet alleen een gezamenlijke liefde voor motoren, of waren op zoek naar een gezellig clubgevoel. Nee: ze beschermde, of misschien beter gezegd schermde in zeker zin hun criminele activiteiten af. Van drugshandel, illegale prostitutie en uitbuiting, witwassen en het afpersen tot zelfs liquidaties.
Helaas is dit nog steeds een probleem. Eind vorig jaar bleek uit het Criminaliteitsbeeld Outlaw Motorcycle Gangs 2024 van de politie dat leden van verboden clubs zelf nieuwe motorclubs oprichten of overstappen op een nieuwe club. En daar komt bij dat deze nieuwkomers vaak radicaler zijn dan de oude clubs. Bij leden van die nieuwe clubs ziet de politie zelfs anderhalf tot drie keer zoveel verdenkingen van geweldsdelicten als bij leden van traditionele en verboden clubs. CDA, VVD en SGP diende daarom zelf het initiatiefwetsvoorstel bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties in om de procedure voor het verbieden van organisaties die de samenleving ondermijnen, specifiek criminele motorbendes, te versnellen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen krijgt de minister de bevoegdheid om ondermijnende organisaties te verbieden.
De Tweede Kamer heeft het initiatiefwetsvoorstel enige tijd geleden al aangenomen. Tweede Kamerlid Derk Boswijk verdedigde het voorstel daarom 20 mei in de Eerste Kamer. Namens de CDA-Senaatsfractie voerde Hugo Doornhof het woord tijdens het debat. 27 mei wordt er over het wetsvoorstel gestemd.
Voorzitter,
Artikel 2:20 lid 1 BW luidt als volgt:
"Een rechtspersoon waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden."
Op grond hiervan zijn eerder criminele motorbendes – maar ook vereniging Martijn – door de rechter verboden. Vanwege de vrijheid van vereniging en vergadering, heeft de Hoge Raad het begrip “strijd met de openbare orde” wel – terecht – op een strenge manier geconcretiseerd, waardoor niet te lichtvaardig verboden kan worden verklaard. Hoe dan ook kan dit op dit moment alleen nog gebeuren door een beslissing vooraf door de rechter. De bedoeling van het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken is dat ook de Minister een rechtspersoon of lichaam moet kunnen verbieden. In de praktijk is het voorstelbaar dat de Minister een verbod op een ondermijnende organisatie overweegt op verzoek van een burgemeester. De rechter blijft uiteraard – als het verbodsbesluit wordt aangevochten - een doorslaggevende rol houden, alleen is dat een toetsing nadat de beslissing zelf is genomen.
Waardering
Nu is het zo dat mijn fractie graag de initiatiefnemers complimenteert voor hun werk. Daarbij gaat het in het bijzonder ook om de mensen die oorspronkelijk het wetsvoorstel in de steigers hebben gezet, zoals de toenmalige Tweede-Kamerleden Kuiken, PvdA, en Van Toorenburg. Het is u bekend dat laatstgenoemde nu mijn fractiegenote is in deze Kamer. Na alle wisselingen in het team van Tweede Kamerleden dat de verdediging van het voorstel op zich neemt, spreekt het CDA ook waardering uit voor de Kamerleden die hier nu achter de regeringstafel zitten. Maar mijn fractie wil ook het goede werk van andere – al dan niet al vertrokken - Tweede Kamerleden buiten het team, niet onbenoemd laten. Daarbij gaat het onder meer om het toenmalige lid Maarten Groothuizen van D66 vanwege de indiening van waardevolle amendementen op het aanvankelijk wetsvoorstel. In het bijzonder bedoel ik dan het gewijzigd amendement met stuknummer 26. Voorzitter, dat licht ik toe.
Criteria
Oorspronkelijk was het doorslaggevende criterium dat als een rechtspersoon een “cultuur van wetteloosheid” creëert, hij verboden moet kunnen worden. In het licht van de vrijheid van vereniging en vergadering was dit een te lage drempel. Met het aanvaarden van het genoemde amendement-Groothuizen zijn allereerst twee cumulatieve voorwaarden toegevoegd die zijn gebaseerd op de concretisering door de Hoge Raad van het begrip “strijd met de openbare orde”, dit in het licht van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarmee geldt als een voorwaarde dat de organisatie een daadwerkelijke en ernstige aantasting moet vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van de Nederlandse rechtsorde. En ook een voorwaarde: de Nederlandse samenleving of delen daarvan kunnen daardoor worden ontwricht.
Maar het wetsvoorstel kende dus al oorspronkelijk als criterium dat de betreffende organisatie een cultuur van wetteloosheid moet creëren. Het amendement-Groothuizen heeft zelfs ook op dit punt voor een verduidelijking gezorgd, namelijk met de eis dat stelselmatig strafbare feiten moeten zijn gepleegd. Daarmee lijkt het juridisch regime strenger te zijn dan de regels in het BW voor ontbinding. Op grond van het daarin opgenomen openbare-orde-criterium kan een rechtspersoon namelijk worden ontbonden, ook zonder dat er strafbare feiten zijn begaan, laat staan stelselmatig.
Gelet op de tekst die het amendement-Groothuizen heeft meegebracht, snapt de CDA-fractie wel dat de Minister van Justitie en Veiligheid recentelijk heeft geschreven dat het wetsvoorstel nadrukkelijk is gericht op criminele motorbendes en daarmee vergelijkbare organisaties. In elk geval is de Minister dus op z’n minst net zo gehouden tot een terughoudende toepassing van de eventuele nieuwe bevoegdheid, als de rechter. Mocht de Minister toch te lichtvaardig naar dit middel hebben gegrepen, dan zal de bestuursrechter het verbodsbesluit kunnen vernietigen.
Toegevoegde waarde
Je kunt natuurlijk de vraag stellen, voorzitter, of het de verbodsbevoegdheid voor de Minister nu ook echt iets aan de bestrijding van de samenleving ontwrichtende organisaties toevoegt. In elk geval is - anders dan de bevoegdheid in het BW voor de rechter – deze bevoegdheid niet beperkt tot rechtspersonen. Verder zou op deze manier echt wat sneller tot het stoppen van een motorbende kunnen worden gekomen, dan via de privaatrechtelijke weg. Het voordeel is verder dat een minister die verantwoordelijk is voor de bescherming van onze rechtsstaat, niet langer afhankelijk is van een initiatief van het OM als hij een daarvoor uiterst problematische organisatie, uit onze samenleving wil snijden.
Dat betekent overigens niet dat het OM helemaal uit beeld is: de Minister moet wel eerst het College van procureurs-generaal horen voordat hij een verbodsbesluit neemt. Hiermee kan worden voorkomen dat dat een bestuurlijk verbod met strafrechtelijke onderzoeken gaat interfereren.
Voorzitter, ik kan verder kort zijn: mijn fractie stemt al met al graag in met het wetsvoorstel.
Foto: Eerste Kamer / Robin Utrecht