17 januari 2024

Interview

Door de telefoon had de professor, een voormalig CDA-prominent, na enige lichte aarzeling toegestemd in het interview. Zo kwam het dat ik een stijlvol pak aan deed met een bijpassende CDA-das, want bij zo’n man van ernst en wetenschap kom je niet in een oude spijkerbroek die z’n beste dagen heeft gehad.

De professor woont in een mooie wijk. Op zijn deur hangt een bordje over ongevraagd drukwerk. Ik belde en wachtte gedwee op de uitwerking. Dat duurde even, zodat ik ruimschoots de gelegenheid had nog wat te kijken naar een paar jongetjes die op de rijweg een partijtje voetbal speelden. Tijdens het spel rolde de bal op de stoep tot vlak bij die professorale deur.

‘Hé meneer, geef eens effe een voorzet!’, riep een spelertje enthousiast. Er kwam een nostalgisch gevoel in mijn rechter been, ik schopte hard en … de deur ging open. Zijn vrouw begroette mij hartelijk en ging mij voor naar de studeerkamer. De hooggeleerde man zat in een kamer met veel boeken. Mijn oog viel direct op een aantal politieke biografieën, onder meer van Ruud Lubbers, de minister-president die ons land door de jaren tachtig loodste. Hij was geruime tijd de langstzittende premier van Nederland. De CDA'er leidde tussen 1982 en 1994 drie kabinetten, waarvan twee met de VVD en één met de PvdA.

Ik kreeg een hand van de professor en een stoel waarin ik volledig wegzonk. ‘Kijk eens’, begon ik het gesprek, maar hij wuifde met zijn hand omdat hij eerst zijn bril wou zoeken. Nadat hij deze na enige tijd had gevonden stak hij van wal. ‘Zo, zo, bent u daar’. Ik pakte het papier uit mijn tas waarop ik mijn vragen had geschreven. De eerste bracht hem tot een ernstig zwijgen. Na enkele ogenblikken hernam hij de conversatie en zei: Ja, ja, de christendemocratie zit in zwaar weer, u moet namelijk weten….’

Er werd geklopt. De professor riep licht geïrriteerd ‘jááá binnen! Het was het dienstmeisje. Zij schreed door de kamer, kwam naast de professor staan en fluisterde met enige gebaren iets in zijn oor. Op zijn gezicht viel geen enkele expressie te lezen. Hij wachtte tot ze klaar was, hief toen z’n hoofd op en vroeg: ‘Wát?’

De professor keek mij ernstig aan en vroeg: ‘Heppu gebáld?’ ‘Ge wát?’ vroeg ik. ‘Geschopt met zo’n ding!’ zei hij korzelig.’ ‘Ach ja’, zei ik, er waren een paar jongens voor de deur en toen ….’U hebt hem door een ruit geschopt,’ zei hij eenvoudig. ‘Ja meneer’, zei het dienstmeisje, door de ruit aan de overkant en nu staat een meneer in de gang en hij wil niet weg‘. Onder zulke omstandigheden kan men het best het vertrek heel snel verlaten, maar daar kwam ik niet op. Ik lachte maar eens verlegen, maar de professor werd kribbig en zei: ‘Wilt u het even gaan regelen’.

Toen ik in de gang kwam zag ik een agent en een man die niet vriendelijk keek. De jonge aanvoerder van het voetbalelftal stond er ook en leunde met een triest gezicht tegen de muur, maar toen hij mij zag, kwam er leven in hem. ‘Dat is-ie!’ riep hij luid en hij wees mij aan. Ik trok het gezicht van iemand die van niets weet en vroeg: ‘Wat is er aan de hand?’ Maar die buurman was een kwaaie. ‘Wat er aan de hand is? Dat je me ruiten niet aan diggels moet schoppen’, schreeuwde hij en hij toonde het leer, als of ik daaraan behoefte had.

‘Gunst meneer, schreeuwt u niet zo,’ begon ik, maar dat was niet tactisch, want hij maakte aanstalten mij vast te grijpen. Nu kwam de agent tussenbeide en zei: ‘’Nee, nee, geen gekleun alsjeblieft.’ Hij wilde mijn naam weten, waar ik geboren was et cetera. Terwijl ik alles opgaf, het ventje nasnikte en de buurman kwaadaardig mompelde, ging de deur van de studeerkamer open en kwam de professor op zijn pantoffels de gang in drentelen. Het moment was niet gunstig want de buurman had er juist behoefte aan zijn opgekropt gemoed nog eens te luchten. Hij hief zijn gebalde vuist en schreeuwde tegen de professor: ‘En u geeft gastvrijheid aan een vernieler, meneer de prof!’

De professor kreeg opeens het uiterlijk van iemand die een visgraat in zijn keel heeft. Hij kwam sneller dan zijn jaren deden vermoeden naderbij, rukte de buitendeur open en schreeuwde: ‘D’r uit- me huis uit!’

Het jongetje was snel buiten, de buurman en de agent weken waardiger. Ik stond er zwijgend bij en was opgelucht dat de professor zo kordaat optrad en hen de deur wees, maar hij gaf me een lichtduwtje en sprak schor: ‘En jij ook-vooruit!’

Buiten heb ik die agent de rest van mijn personalia gegeven. Ik zal een ander moeten zoeken voor mijn interview.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.